‘Tussen flaneren en schofferen’

Niet alle hangjongeren zijn probleemjongeren. Dat benadrukte minister Rouwvoet nadat hij het advies ‘Tussen flaneren en schofferen’ van de Raad voor Maatschappelijke Ondersteuning in ontvangst nam. Hij onderstreepte daarbij dat alleen balans in een harde versus een softe aanpak én een alerte versus een lakse houding perspectief brengt voor jongeren.

Dames en heren,

Met plezier neem ik vandaag het RMO-advies ‘Tussen flaneren en schofferen’ in ontvangst. De aanbevelingen en observaties zullen zeker een rol spelen bij de verdere ontwikkeling van hoe we omgaan met hangjongeren. Ik heb het al even mogen inzien en geef graag een korte reactie op het advies.

Ik ga hier dus niet de inhoud van heel het rapport oplepelen. We zullen het advies nauwgezet bestuderen, en bezien welke onderdelen en conclusies ook het ministerie van Jeugd en Gezin kan benutten. De heer Hilhorst haalde het al even aan: ‘wees realistisch, vraag het onmogelijke. Ik herinner me nog een toevoeging: Wees redelijk, doe ’t op mijn manier.’ Dat bordje hangt in ieder geval niet boven mijn bureau.

Zoals de titel van het advies al suggereert: dé hangjongere bestaat niet.

Er zijn hangjongeren die onschuldig en ontspannen rondhangen, hangjongeren die overlast veroorzaken, hangjongeren die zich schuldig maken aan crimineel gedrag.

Er zijn verbanden aangetoond tussen hangen en criminaliteit, voortijdig schoolverlaten en spijbelen.

Tegelijkertijd zijn problemen vaak van tijdelijke aard. Of zoals wijlen staatssecretaris Karin Adelmund het wel eens samenvatte: vriendinnetje, trouwen, baan, kinderen en weg problemen. Een jongere met een probleem is nog geen probleemjongere. Dat sluit ook aan bij ons beleidsprogramma: nóch opvoeden, nóch “de jongere” problematiseren.

Hoe dan ook hangjongeren zijn een geliefd thema voor de media en voor politici. Hypes en proefballonnetjes aan de lopende band.

De ondertitel van het rapport heeft het over ‘het fenomeen hangjongeren’ en als we niet oppassen wordt dat het ook: we scheren alle jongeren die rondhangen over een kam en gaan ervan uit dat alle jongeren die hangen ook overlast vertonen.

Soms ervaart de omgeving iets als overlast, maar is het die omgeving zelf die zich intolerant of overdreven angstig en argwanend opstelt. Dat komt ook voor. We moeten oog hebben, zonder te vervallen in ‘blaming the victim’.

Geen misverstand: een repressieve aanpak van overlastgevende hangjongeren is zeker nodig, zoals de RMO terecht in haar advies aangeeft.

De concrete voornemens van het kabinet hierover zijn enkele weken geleden gepresenteerd in het Actieplan Overlast en Verloedering.

En de minister van Justitie heeft onlangs aangekondigd dat – in aanvulling hierop – jonge overlastgevende kinderen ’s avonds op straat naar huis moeten worden gebracht.

Maar er is meer. De RMO signaleert dat problemen soms uit de hand lopen door een ongelukkige interactie tussen jongeren en de buurt. Dat houdt in dat interventies niet alleen op de jongere moeten zijn gericht, maar ook op de sociale omgeving.

‘De samenleving’ slaagt er onvoldoende in jongeren te laten participeren of duidelijk te corrigeren bij onwettig of ongewenst gedrag. Ik denk dat dat een thema is waar we iets mee moeten, in aanvulling op de repressieve aanpak. Het kabinet heeft daar ook oog voor. Zo heb ik een prijs ingesteld voor gemeentes die met het meest creatieve initiatief voor participatie komen. Ik wil gemeentes stimuleren werk te maken van participatie. Gemeentes zijn er al mee bezig. De bende van Bart is al heel actief.

We zullen moeten kijken of we de interactie tussen de hangjongeren en de omgeving kunnen vergroten.

Ook om te voorkomen dat jongeren die eerst onschuldig rondhangen stapsgewijs gedrag gaan ontwikkelen dat steeds meer overlast veroorzaakt.

Toen ik het advies van de RMO las, bedacht ik mij dat het Centrum voor Jeugd en Gezin hier misschien een rol bij kan spelen, zonder dat we hen overvragen. Deze wijkgerichte centra richten zich immers op preventie en beschikbaarheid van opvoed- en opgroeiondersteuning voor àlle jeugdigen en ouders. En dat dan zoveel mogelijk in de leefomgeving van die jeugdigen en ouders: op school, thuis en in de buurt. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is geen Haarlemmer Olie, maar ik vroeg me af of en hoe het CJG de sociale omgeving – ouders, winkeliers, wijkbewoners – kan stimuleren om met de jeugd in contact te komen. Om indien nodig de jeugd aan te spreken op ongewenst gedrag. Of en hoe het CJG dus bijdraagt een een positief opvoedklimaat in de buurt. Om te voorkomen dat de sociale omgeving alleen de politie belt en zo het klimaat verhardt.

Om eerst zelf contact met rondhangende jongeren te zoeken. Die voorbeelden zijn vandaag ook al genoemd.

Ik zou graag zien dat een gemeente het voortouw neemt om te kijken of en hoe dat kan. Ook om te leren voor de rest van Nederland.

Een proef waarbij vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin het opvoeden in de buurt, de rol van de sociale omgeving wordt versterkt. Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin is zeker bereid één proefproject financieel te steunen voor begeleiding en eskundigheidsbevordering. We zullen vanuit ons ministerie op zoek gaan naar een gemeente die zo’n proef met onze ondersteuning wil oppakken.

Dames en heren,

Ik kom tot een afronding. Eén conclusie viel me meteen op toen ik het rapport doornam. De Raad adviseert een gecombineerde aanpak van hangjongeren met een zachte én een harde kant.

De softe aanpak stelt te weinig grenzen aan het gedrag van jongeren, terwijl de repressieve aanpak jongeren soms geen ruimte biedt om zich te herpakken en een gerespecteerde burger te worden.

Bij de harde kant plaatste de RMO zelfs nog de kanttekening dat criminele hangjongeren soms extra status ontlenen aan nachtjes in de cel en opgelegde boetes. Dat helpt dus ook niet altijd.
De heer Hilhorst zei het al: niet alleen de tegenstelling ‘hard versus soft’, maar ook die van ‘alert versus laks’ is van belang.

Misschien is het beter dat jongeren worden gecorrigeerd door een dagje meelopen met een politieagent, of door ze het plantsoen te laten schoffelen, is een suggestie.

Van dat laatste ken ik een voorbeeld bij sporthal De Veur in Zoetermeer. Daar werd door een groepje jongeren met een taakstraf het omliggend plantsoen geschoffeld en van bladeren ontdaan.

Daar stonden ze dan op hun vrije zaterdag. Nuttig bezig in de frisse buitenlucht. En het voelde heel erg als straf zo voor het oog van ouders en kinderen die lekker gingen sporten of zwemmen. Ze voelden zich te letterlijk kijk gezet, uit de groep gezet, van alle status ontdaan. Bijkomend voordeel was dat er voor de langslopende jeugd nog een voorbeeldwerking van uitging.

We moeten balans zoeken. Balans klinkt altijd vertrouwd, maar daar zit werkelijk perspectief voor hangjongeren en daarom noem ik nog maar eens de vier conclusies:

- Laat jongeren flaneren en stel grenzen

- Denk én aan eigenbelang én aan wellevendheid

- Bied kansen voor participatie én vrijheid

- Straf én beloon.
Dat samen brengt balans en perspectief.