Toespraak van minister J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de Conference Day van de Economische Faculteitsvereniging Rotterdam op 14 april 2008 in Rotterdam

Dienstbaar aan bedrijfsleven en samenleving

Overheid; dienstbaar aan bedrijfsleven en samenleving. Het is een concept dat warme herinneringen bij mij oproept aan tijden die voorbij zijn; veertig jaren om precies te zijn. Volgende maand herdenken we het einde van die periode in de Europese geschiedenis waarin er brede consensus bestond over het belang van het bedrijfsleven voor de samenleving, zodat de overheid door dienstbaar te zijn aan het bedrijfsleven dienstbaar was aan de samenleving. Want volgende maand is ‘Mei 68’ veertig jaar geleden. Toen er in Parijs en vervolgens in vele andere Europese steden onder studenten rellen en onlusten uitbraken tegen de gevestigde machten en autoriteiten; tegen de verstrengeling van belangen tussen overheid en bedrijfsleven – het zgn. militair industrieel complex - en tegen een samenleving waarin orde, werk en welvaart centraal stonden. De tijd van voor de pil kortom, en van voor uw geboorte.

In China was het de tijd van de culturele revolutie, maar in Europa was er een culturele omwenteling, en nergens was die grondiger dan in Nederland. Van welvaartsstaat naar welzijnsstaat; zo heette het. Provo, het Maagdenhuis, hippies, kraken, drugs, de seksuele revolutie; alles wat voordien verboden was, hebben we nadien gehad - en nog veel meer.

Een belangrijk slachtoffer van die omwenteling was de consensus over de belangengemeenschap van overheid, bedrijfsleven en samenleving. In de jaren na 1968 toen ik studeerde stond ondernemen voor dubieuze motieven en eng eigen belang. Wie kon, ging uit idealisme in publieke dienst om het algemeen belang te dienen en de zwakken in de samenleving te beschermen. Uiteraard is ook dat concept alweer gekanteld; nu is het beeld weer dat ondernemen staat voor dynamisch en doortastend, en overheid voor stroperigheid en besluiteloosheid.

Het thema van vandaag ‘Government: serving the interests of business and society’, klinkt dan ook enigszins nostalgisch. Een hunkering naar die tijd van opbouw, toen overheid, bedrijven en samenleving nog in elkaars verlengde lagen. Want zo klinkt het wel in de programbeschrijving van vandaag. De overheid wordt nauwkeurig een taak toebedeeld: onzekerheden voor de toekomst wegnemen, de bevolking beschermen tegen de excessen van kapitalisme en een optimaal economisch klimaat scheppen voor ondernemingen als dragers van welvaart. Ja, als je het zo precies weet, kan het alleen maar tegenvallen. Het beeld van de overheid staat doorgaans voor het tegendeel. Dat blijkt ook uit de stellingen die nog volgen; over de kortzichtigheid van politiek en media zijn omdat zij zich met de film van Wilders bezighouden en niet met bedrijfsbelangen, over het onderwijsbeleid dat slecht is geweest, en over de overheid die faalt om de ondernemerszin te stimuleren. Vanmiddag is het al niet minder negatief; het vestigingsklimaat wordt bedreigd door de overheid, het kabinet helpt Nederland in een recessie. Ter afsluiting krijgt u een schets van de ideale overheid en ik denk niet dat dat de Nederlandse overheid is.

Wie dat allemaal hoort, moet zich wel gaan afvragen hoe het Nederland toch lukt om in de meeste internationale vergelijkingen en statistieken hoog te scoren; als vestigingsland, het fiscaal klimaat, het onderwijs, het economisch beleid, de wijze waarop tijdig problemen ter hand genomen worden. Hoe het dit kabinet lukt om waardering te krijgen bij andere overheden en bedrijven voor de aanpak van de Wilders-film. Hoe komt het dat de verantwoordelijk minister die de paspoortaffaire rond Hirsi Ali begon, nu als voorbeeld van daadkracht en kordaatheid wordt gezien? En de meest fundamentele vraag van alle: Hoe komt het dat terwijl u en de media alleen maar het falen van de overheid zien, het gebrek aan vertrouwen en de kloof tussen overheid en samenleving, u en velen in Nederland tegelijk steeds hogere verwachtingen hebt van die overheid en zoveel vertrouwen daarin, dat deze steeds nieuwe verantwoordelijkheden krijgt, de overheid steeds ingrijpender bevoegdheden worden toegekend?

We hebben problemen in Nederland – en we hebben een groot probleem. Dat probleem is de verwarring in het publiek debat over functie en mogelijkheden van de overheid enerzijds en de omgekeerd evenredige verwachtingen daaromtrent anderzijds. We voeden het wantrouwen in de overheid dagelijks, en stellen daarmee onbedoeld steeds hogere eisen aan die overheid. Want iedere kritiek veronderstelt het tekortschieten van de overheid in vermeend gerechtvaardigde verwachtingen.

De politiek draagt daar aan bij, maar het wordt ook bijzonder versterkt door de inadequate beelden die we omtrent de overheid koesteren. Zo bij voorbeeld het beeld dat een overheid als een onderneming gericht doelen en belangen zou kunnen nastreven; het beeld van Nederland als BV.

Ondernemen en politiek zijn fundamenteel verschillend en de onderneming en de overheid berusten op een geheel verschillende rationaliteit en ethiek. Natuurlijk zijn er overeenkomsten tussen onderneming en overheid. Het is echter gevaarlijk om te denken dat vanwege die overeenkomsten er een gelijkenis is, en dat de overheid derhalve meer als een onderneming zou kunnen en moeten werken. De gedachtegang dat Nederland een BV is, de burger een klant en dat succesvol politiek bedrijven eigenlijk een kwestie is van goed luisteren, een gedegen consumentenonderzoek, een uitgekiende reclamecampagne en doen wat de klant wil. Dat is gevaarlijk. Het is niet zomaar een vergelijking, maar een beeld waarin burgers steeds meer zijn gaan geloven als een sociale werkelijkheid. Burgers en ondernemers zijn ontevreden over de overheid omdat deze niet beantwoordt aan hun wensen en verlangens, of althans dat niet snel genoeg doet. En dan moet de overheid daar naar gaan staan.

Maar vergis u niet. U spreekt over dienstbaarheid aan de belangen van het bedrijfsleven. Straks spreek ik op een conferentie over het functioneren ten dienste van werknemers. Later deze week over functioneren ten dienste van mensen die wel werken.Het lijkt een bruikbare vergelijking; het is echter een fundamenteel verkeerd beeld, dat de wezenlijke verschillen tussen overheid en onderneming, tussen politiek en ondernemerschap miskent.

Ondernemen is mensen, middelen en activiteiten op basis van vrijwilligheid of contract, rationeel ordenen en dienstbaar maken aan een bepaald oogmerk. Ieder die daarbij betrokken is heeft in beginsel een alternatief; de klant, de werknemer, de leveranciers en de partners. De klant kan kiezen een product niet aan te schaffen of geen gebruik te maken van een particuliere dienst. En als hij het product of de dienst wel wil, kan hij kiezen uit verschillende aanbieders.

Politiek is echter de activiteit om binnen de samenleving om te gaan met verscheidenheid en met fundamenteel verschillende doelen; om die met elkaar verenigbaar te maken en om geschillen daartussen te beslechten, waarbij ieder zich verplicht moet voegen naar de uitkomst ongeacht of hij het daar mee eens is of niet. In een democratie mag een burger kiezen, maar als hij op een verliezende partij stemt, moet hij zich voegen naar de beslissingen die genomen worden. En ook als hij op een winnende partij stemt, is het twijfelachtig of hij instemt met alles wat deze doet. Hij moet verduren dat de overheid zich met hem bemoeit, terwijl hij er niet om gevraagd heeft.

Laten we wel wezen, als iedere Nederlander geen andere keuze had dan om bij een gegeven onderneming te kopen wat deze aanbiedt en tegen de prijs waartegen deze aanbiedt, dan zou ondernemen er anders uit zien dan nu. En als de overheid als een onderneming iedereen rationeel in het gelid zou mogen zetten in dienst van de gekozen doelstellingen en belangen, en ieder die daar niet aan meewerkt de laan uit zou kunnen sturen, dan zou besturen ook heel wat anders zijn dan nu. Een bedrijf kan een ander marktsegment zoeken, andere klanten of andere kerntaken, maar een overheid kan niet een ander volk kiezen of andere kerntaken. En een volk kan maar beperkt een andere overheid kiezen.

Een bedrijf kan een verlies nemen en een activiteit afschrijven die niet succesvol is, de overheid is verplicht zich de pr. Neem het verschijnsel dat bedrijven hun filialen sluiten in wijken waar de klandizie ontbreekt of waar het onveilig is. Een ondernemer kan dat doen; de overheid kan een moeilijke buurt niet de rug toekeren, maar zal juist de leefbaarheid terug moeten brengen in de wijk. De politie kan niet zeggen: ‘het is onveilig in die wijk, dus gaan we wel in een andere wijk patrouilleren.’ De politie staat juist voor de taak in díé wijk voor meer veiligheid te zorgen. De overheid staat juist voor de taak om díé wijk te transformeren tot prachtwijk, waarnaar de vertrokken ondernemers weer graag terugkeren.

Wanneer men de samenleving ziet als onderneming en de overheid als het bestuur daarvan, dan is het makkelijk om vanuit die optiek kritiek op de overheid te hebben. Die kritiek is echter niet doeltreffend, omdat die uitgaat van het verkeerde referentiekader. Het is levensgevaarlijk om het overheidshandelen bij voortduring te bekritiseren en belachelijk te maken op basis van een ethiek, criteria en beelden die niet bij de overheid horen. Ik noem het ‘levensgevaarlijk’, omdat het vertrouwen in de overheid erdoor wordt ondermijnd. Met dat vertrouwen verdwijnt ook het vertrouwen in ons collectief vermogen om maatschappelijke problemen aan te pakken en op te lossen.

Er wordt wel gezegd dat de overheid het vertrouwen van de samenleving eerst moet verdienen, maar zo zit het niet. De overheid heeft aanspraak op ons vertrouwen, want zonder dat vertrouwen kan de samenleving niet functioneren. Een overheid, dat is het vermogen in een samenleving om burgers eenzijdig verplichtingen en lasten op te leggen zonder dat zij daar individueel mee instemmen, en ze zonodig daartoe te dwingen. Door dat vermogen kunnen we conflicten in de samenleving beslechten, kunnen we gemeenschappelijk regels stellen en kunnen we gemeenschappelijk taken uitvoeren.

En daar hebben wij het parlementaire debat, met alle gebreken, bij nodig. Want als men een parlementaire meerderheid afdoet met: ‘jullie bekijken het verder maar’, als het woord van ministers wordt betwijfeld zonder dat het debat eindigt en het in de Kamer als Haags geneuzel wordt afgedaan, dan is er reden tot zorg. Als het parlement niet meer wordt aanvaard als de arena waarin we onze menings- en belangenverschillen tot een beslissing weten te brengen, en wanneer we het denkbaar en normaal lijken te vinden dat ministers niet de waarheid zeggen en toch blijven zitten, dan rest nog slechts de krachtmeting op straat als oplossing voor de spanningen in de samenleving.

Vertrouwen in de overheid vraagt ook een reëel verwachtingspatroon van wat de overheid is en wat zij vermag. De overheidsmacht is praktisch beperkt. Wat de overheid zélf kan doen, een dijk aanleggen of een accijns heffen, dat gaat doorgaans nog wel. Maar bij het overgrote deel van de beleidsambities moeten de beoogde resultaten behaald worden door anderen; door burgers, bedrijven of andere bestuursorganen.

U kunt de overheid wel verwijten dat u op weg naar deze bijeenkomst in de file stond of in de hondenpoep bent getrapt, maar daarmee richt u uw verwijt toch echt aan het verkeerde adres. U kunt van de overheid wel verlangen dat u na uw studie een leuke baan met een nog leuker inkomen krijgt, maar dan verlangt u toch iets teveel. Iedere politicus heeft de vrijheid u het paradijs in het vooruitzicht te stellen, maar de overheid kan het paradijs op aarde niet scheppen. De overheden die dat probeerden hebben er doorgaans een hel van gemaakt. Dat zei de dichter Heine al.

De overheid kan deugdzaam gedrag bevorderen, maar de overheid is niet bij machte de samenleving deugdzaam te maken. De wet kan ondeugdzaam gedrag verbieden of verhinderen, maar de wet kan u niet tot deugdzaam gedrag dwingen. En daarmee ben ik uiteindelijk dan toch terecht gekomen bij de driehoeksverhouding, zonder overheid is het niet mogelijk. We hebben elkaar nodig. Maar eerst moeten we scherp zien: wat kan die overheid?

Helaas heb ik geen tijd meer om daar mijn licht over te laten schijnen. En dat is waarschijnlijk maar goed ook. Niet omdat ik het eens ben met Wim Kan, die eens zei dat de paus zijn mond moest houden over seks, want, zo zei Wim Kan, ‘als je de sport niet beoefent, dan moet je je niet met de spelregels bemoeien..’

Zo werkt het niet in de politiek. Iedereen mag er over mee praten, want we regeren onszelf in een democratie. Die overheid, dat zijn wijzelf. Daarom is Kan hier niet van toepassing. Maar er is een Arabisch gezegde: ‘Voordat je iemand beoordeelt, moet je eerst een mijl in zijn schoenen zijn gegaan’. Dat mag wel van ieder verlangd worden die over de overheid spreekt. Want we hebben het over onszelf. De Bijbel voegt daaraan toe: ‘Als men u vraagt om een mijl te gaan, ga er twee’. Dat zal ik niet van u vragen, dat laat ik aan uw overtuiging over.

Dankuwel.