Kinderen in Tel

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJenG/SenS-2843080

15 april 2008

De kamerleden Van Gent (GL) en Langkamp (SP) hebben mij op 13 maart verzocht om een algehele reactie te geven op de publicatie van het Verwey-Jonker Instituut over ‘Kinderen in Tel’ en daarbij ook in te gaan op het onderwerp kinderen in armoede. Mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geef ik u hierbij een schriftelijke reactie op het rapport ‘Kinderen in Tel’, welke ik op 17 maart jongstleden in ontvangst heb genomen tijdens een bijeenkomst voor pers en genodigden.

Ik ben verheugd met de conclusie uit het rapport ‘Kinderen in Tel’ dat het welzijn van kinderen in Nederland over het algemeen in de afgelopen twee jaar is verbeterd. Elk kind heeft het recht om gezond, veilig en met plezier op te kunnen groeien, en zijn talenten te kunnen ontwikkelen. De meeste kinderen kunnen dit ook, en dit wordt met deze conclusie nog maar eens onderstreept.
Maar zoals ik ook in mijn beleidsprogramma ‘Alle kansen voor alle kinderen’ heb gemeld, staan we voor een aanzienlijke opdracht: we moeten kinderen en gezinnen met problemen eerder en beter helpen. Daarom wil ik reageren op een aantal punten die in dit onlangs gepubliceerde onderzoek naar voren zijn gekomen. Ik zal ingaan op het aantal kinderen dat in armoede opgroeit, de stijging van de jeugdcriminaliteit en het belang van een goede registratie van schooluitval. Tot slot maak ik enkele opmerkingen over het onderzoek en de hiervoor gehanteerde methode.

Kinderen in armoede
Het Verwey-Jonker Instituut heeft in het onderzoek ‘Kinderen in Tel’ (databoek 2008) en in het begeleidende persbericht aangegeven dat het aantal arme kinderen in Nederland in 2006 is gestegen. Dit roept verwondering op, omdat er juist een dalende trend verondersteld werd.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarop navraag gedaan bij het CBS en het Verwey-Jonker Instituut zelf. Hieruit blijkt dat de cijfers uit het rapport niet kloppen: het aantal kinderen in gezinnen die moeten rondkomen van een uitkering daalt juist licht. Het Verwey-Jonker Instituut heeft dit de staatssecretaris ook schriftelijk laten weten (zie bijgevoegde brief).

Dit kabinet vindt het van belang dat deze dalende lijn zich voortzet. Elk kind in armoede is er één teveel. Vanuit het kabinet hebben we heel duidelijke ambities neergezet op het punt van het tegengaan van sociale uitsluiting van kinderen. Zo gaan we het aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert met de helft terug brengen. Dit doen we door zowel in 2008 als in 2009 40 miljoen euro extra beschikbaar te stellen aan de gemeenten. Met de gemeenten sluiten we convenanten ‘Kinderen doen mee!’ af. In deze convenanten maken kabinet en gemeenten afspraken over de inzet van beide partijen om de gezamenlijke ambitie te verwezenlijken.

Daarnaast is dit jaar de kinderkorting omgezet naar de kindertoeslag, zodat ook huishoudens die in 2007 niet van deze fiscale voorziening gebruik konden maken (omdat zij te weinig belasting betaalden) deze toeslag kunnen krijgen. Vanaf 2009 wordt het kindgebonden budget ingevoerd. Voor gezinnen met twee kinderen gaat het in 2009 om maximaal euro 305 per jaar erbij, bij drie kinderen in totaal om euro 485 erbij, bij vier kinderen om in totaal euro 590 extra, en nog euro 50 extra voor elk vijfde of volgende kind. Deze bedragen lopen nog verder op in 2010 en 2011.

Verder heeft dit kabinet financiële ruimte gegeven aan de gemeenten ten aanzien van inkomensondersteuning. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG (deelakkoord Participatie en het algemene bestuursakkoord Rijk-gemeenten). Gemeenten kunnen hiermee invulling geven aan de extra bevoegdheden die zij krijgen voor inkomensondersteuning gericht op participatie. De afspraken betreffen zowel de mogelijkheid om de doelgroep van de langdurigheidstoeslag (toeslag voor huishoudens die langere tijd bijstand ontvangen) te verruimen alsmede de intensivering van het verlenen van bijzondere bijstand en schuldhulpverlening.

Over de betekenis van sociale uitsluiting en armoede voor kinderen is nader onderzoek in voorbereiding. Hierbij zijn vooral ook de lange termijneffecten van armoede bij kinderen een belangrijk onderwerp. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in opdracht van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijzelf.

Met deze maatregelen beoogt het kabinet het aantal kinderen dat opgroeit in armoede terug te dringen.

Jeugdcriminaliteit
Uit het rapport blijkt dat het landelijke gemiddelde percentage 12 tot en met 21 jarigen dat (een) delict(en) heeft gepleegd waardoor ze voor de rechter zijn verschenen, in 2006 licht is gestegen. Zoals bekend, hoeft een dergelijke stijging niet per se te betekenen dat de jeugdcriminaliteit ook feitelijk is toegenomen. Het toekennen van een hoge prioriteit aan veiligheid heeft immers effecten op onder meer de aangiftebereidheid en de registratie door de politie. Het rapport brengt verder de spreiding van de jeugdcriminaliteit in beeld, zowel per provincie als per gemeente. Duidelijk is dat niet alleen de Randstad te maken heeft met de stijging, maar ook de minder geürbaniseerde gebieden.

De aanpak van jeugdcriminaliteit, waaronder de preventie, is een speerpunt van dit kabinet. Dit komt tot uiting in het programma ‘Veiligheid begint bij Voorkomen’ dat onder de eerste verantwoordelijkheid van de minister van Justitie is uitgewerkt. Meer dan voorheen richt deze aanpak zich op de preventie en nazorg. Het uiteindelijke doel van de aanpak van jeugdcriminaliteit is om de recidive onder jongeren te laten dalen met 10% in 2010 ten opzichte van 2002.
De erkenning dat problemen langs verschillende wegen aangepakt moeten worden, is een belangrijke voorwaarde voor succes. Daarom wordt een integrale aanpak van de jeugdcriminaliteit voorgestaan door middel van preventie, repressie en nazorg om zo de situatie voor deze jongeren in soms uitermate kwetsbare gezinnen te verbeteren. Daarbij ligt de focus op vroegtijdige signalering, de effectiviteit van interventies, een snelle en consequente bestraffing en verbetering van de nazorg. Door de preventie te optimaliseren komen minder jeugdigen bij de strafrechter en worden ook minder jeugdigen gedetineerd.
Bovendien is op 1 februari de Wet Gedragsbeïnvloeding jeugdigen in werking getreden. Deze wet biedt de rechter de mogelijkheid alle jeugdstraffen en –maatregelen te combineren. Daarmee kan (nog) beter maatwerk worden geleverd.

Schooluitval
Uit het rapport ’Kinderen in tel’ blijkt dat het melden van schooluitval bij sommige gemeenten niet altijd (tijdig) plaats vindt. De registratie van het aantal voortijdig schoolverlaters zou daardoor onvoldoende zijn. Een belangrijke indicator voor voortijdig schoolverlaten (VSV) is het relatieve schoolverzuim. De registratie moet op orde zijn om de problemen met leerlingen die zich onttrekken aan het onderwijssysteem, goed aan te kunnen pakken.

Een aantal maatregelen is daarom al in gang gezet. Zo heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Van Bijsterveldt, inmiddels een traject naar sluitende registratie van VSV gestart. Dit traject beoogt de registratie eenvoudiger en gedigitaliseerd te laten verlopen. Scholen kunnen hun verzuimgegevens straks melden bij één digitaal loket dat beheerd wordt door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). De IB-Groep stelt vervolgens de juiste gemeente (het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt en de leerplichtambtenaar) op de hoogte. De landelijke uitrol van deze één-loket-opzet is voorzien vanaf 1 augustus 2008. Daarnaast zal het toezicht en de handhaving van schoolverzuim door de Inspectie van het Onderwijs worden verscherpt. De staatssecretaris van OC&W zal u, mede namens de bewindslieden van het Ministerie van Justitie, BZK en Jeugd en Gezin, begin mei informeren over een plan voor een integrale aanpak van schoolverzuim.

Over het onderzoek ‘Kinderen in Tel’
Tenslotte wil ik nog een aantal opmerkingen plaatsen naar aanleiding van het instrument van ranking zoals dat in ‘Kinderen in Tel’ wordt gehanteerd. Gemeenten hebben hiermee een instrument in handen om het welzijn van hun jeugd te vergelijken met het welzijn van jeugd in andere gemeenten, op basis van een aantal indicatoren en op grond hiervan hun beleid bij te stellen. Dat is positief. Er zijn wel een paar kanttekeningen te plaatsen bij dit instrument.
De ranking is gebaseerd op een beperkt aantal indicatoren. De gemeenten zullen ten aanzien van sommige van deze indicatoren nauwelijks beleidsmatig invloed kunnen uitoefenen.
Een nadeel van de gehanteerde methode van ranking, is dat een goede registratie juist tot een ogenschijnlijk negatieve score voor een gemeente kan leiden. Een gemeente die goed het aantal gevallen van kindermishandeling of jeugdcriminaliteit registreert, om er vervolgens passend beleid op te voeren, kan slecht scoren in het databoek van ‘Kinderen in Tel’. Een gemeente die dit niet of nauwelijks bijhoudt, scoort dan vanzelf beter. Deze kanttekening laat onverlet dat ik een benchmarkinstrument waarmee prestaties onderling kunnen worden vergeleken, waardevol vind.
Omdat het kabinet het ook belangrijk vindt door middel van cijfers een integraal beeld van de jeugd in Nederland te geven, heb ik samen met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onderwijs Cultuur en Wetenschap, Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid de landelijke jeugdmonitor ontwikkeld. De landelijke jeugdmonitor biedt veel informatie over de staat van de jeugd in Nederland. Hierin staat informatie op basis van meer dan 60 indicatoren op de terreinen onderwijs, gezondheid en welzijn, justitie en arbeid. De komende jaren hoop ik de jeugdmonitor verder te ontwikkelen tot een nog beter instrument. Niet alleen zullen er meer indicatoren worden toegevoegd, ook zullen er meer gegevens worden uitgesplitst naar het gemeentelijk niveau. De jeugdmonitor zal ontwikkeld kunnen worden tot een benchmarkinstrument voor gemeenten. Daarmee zullen gemeenten in staat zijn zichzelf op het brede terrein van de jeugd onderling te vergelijken, om zo van elkaar te kunnen leren.

Tot slot
De zorg voor kinderen en jongeren is één van de belangrijkste aandachtspunten van dit kabinet. De conclusie van ‘Kinderen in Tel’, dat de algehele situatie van kinderen de afgelopen twee jaar iets is verbeterd, stemt mij positief. Desondanks zijn er nog veel maatregelen nodig om de situatie van kinderen en jongeren in Nederland te verbeteren. Een aantal van deze maatregelen is in deze brief nader toegelicht.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet