Antwoord minister-president op Kamervragen n.a.v. zijn bezoek aan Polen
Minister-president Balkenende heeft vragen beantwoord van de Tweede Kamerleden Karabulut (SP) en Fritsma (PVV) n.a.v. zijn uitspraken over Poolse werknemers tijdens zijn bezoek aan Polen.
Bij de regeling van werkzaamheden van uw Kamer van 26 maart jl. heeft mevrouw A. Karabulut (SP) de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mij gevraagd om een brief met tekst en uitleg over uitspraken die ik heb gedaan tijdens mijn bezoek aan Polen van 25 tot en met 26 maart jl.. Desgevraagd heb ik tijdens mijn bezoek aan Polen gezegd dat Nederland behoefte heeft aan Poolse werknemers. Maar door de gedaalde werkloosheid en de gestegen lonen kunnen Poolse vaklieden ook goed in eigen land aan de slag. Je ziet dus ook dat zij weer terugkeren, maar dat de behoefte aan werknemers niet afneemt. In dat licht heb ik nog eens het algemene punt onderstreept hoe belangrijk het is dat mensen die nu in Nederland nog aan de kant staan, gaan participeren op de arbeidsmarkt.
De heer S.R. Fritsma (PVV) heeft verzocht de antwoorden op schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp, die een dag later werden ingediend (2070815760), in deze brief mee te nemen. Met deze brief wordt gehoor gegeven aan de verzoeken van mevrouw Karabulut en de heer Fritsma.
Van 25 tot en met 26 maart bezocht ik in het gezelschap van onder meer staatssecretaris Timmermans Polen. Het bezoek stond in het teken van de historische banden die Nederland en Polen hebben en de opnieuw hechte economische en politieke relatie tussen beide landen, die tegenwoordig het EU-lidmaatschap delen.
Zo ben ik er getuige van geweest dat het Nederlandse bedrijf Tebodin een grote speler is bij de advisering bij grote bouwprojecten in Polen. Andersom vervullen veel Polen nuttige werkzaamheden in Nederland. In deze tijden van krapte op de arbeidsmarkt vervullen werknemers uit Midden- en Oost-Europa, waaronder veel Polen, een belangrijke rol in onze economie door de schaarste aan personeel in sommige sectoren op te vullen. Ondertussen groeit echter de economie in Polen hard. In Polen is daardoor de menskracht ook steeds meer nodig in eigen land. In veel bedrijfstakken stijgen de lonen in snel tempo. Dat betekent dat Poolse werknemers ook steeds minder geneigd zullen zijn om hier werkzaamheden te komen verrichten.
In dat licht heb ik mijn uitspraken gedaan. De constatering dat de arbeidsmigratie vanuit Midden- en Oost-Europa naar verwachting voor een belangrijk deel een tijdelijk karakter heeft, vergroot de noodzaak om het hier in Nederland aanwezige arbeidspotentieel aan de slag te krijgen. De arbeidsmarkt is krap, de vacaturegraad hoog, maar tegelijkertijd staan er nog veel mensen langs de kant, al dan niet met een uitkering. Het is nodig dat van hen meer mensen aan de slag komen.
Het kabinet is bezig om UWV en CWI samen te voegen en op regionaal niveau de samenwerking met gemeenten te organiseren, teneinde een geïntegreerde dienstverlening bij arbeidsbemiddeling, reïntegratie en het verstrekken van uitkeringen te realiseren. Het kabinet heeft daarnaast een aanscherping van het begrip passende arbeid in de WW in voorbereiding alsmede een regeling van participatiebanen en loonkostensubsidie, een regeling van de leerwerkplicht, een aanpassing van de Wajong en fiscale maatregelen om de toegang tot de arbeidsmarkt en de uitbreiding van deeltijd te vereenvoudigen.
Het kabinet heeft verder een commissie ingesteld om hem te adviseren over een hervorming van de WSW (Commissie de Vries) en aanvallende maatregelen die nodig zijn om de arbeidsparticipatie uit te breiden tot 80% (Commissie Bakker). Tenslotte leidt de aanpak van het UWV, de gemeenten en de particuliere reïntegratiebedrijven tot een gestaag groeiende stroom van geslaagde reïntegratie.
Bijgaand doe ik u tevens toekomen de antwoorden op de vragen van het lid van uw Kamer, de heer S.R. Fritsma (PVV) ingezonden d.d. 27 maart 2008, nr. 2070815760.
Mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De minister-president, minister van Algemene Zaken,
mr.dr. J.P. Balkenende
Antwoorden op de vragen van het Lid Fritsma (PVV),
nr. 2070815760
Vragen van het lid Fritsma (PVV) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitspraak dat Nederland Poolse werknemers nodig heeft. (Ingezonden 27 maart 2008)
1.
Is het waar dat u heeft aangegeven dat Nederland "gewoon Poolse werknemers nodig heeft"? 1)
2.
Zo ja, hoe kunt u tot deze uitspraak komen nu er in Nederland tienduizenden gezonde mensen zijn die van een uitkering leven? Waarom kunnen deze mensen niet worden ingezet om bijvoorbeeld tomaten te plukken?
3.
Realiseert u zich dat de Poolse werknemers bovendien zeer veel problemen met zich meebrengen (overlast, huisvestingsproblemen etc.) en dat de openstelling van de arbeidsmarkt voor hen daarom dus ook een grote fout is geweest?
4.
Realiseert u zich dat Nederlandse werknemers hun baan verliezen door de massale instroom van Polen? Waarom behartigt u hun belangen niet?
5.
Kunt u er zorg voor dragen dat de openstelling van de Nederlandse arbeidsmarkt voor Polen en andere Oost Europeanen onmiddellijk terug wordt gedraaid? Zo neen, waarom niet?
1) De Telegraaf, 25 maart 2008
Antwoorden
1, 2 ,4.
Zoals reeds hierboven is gesteld, is in Nederland sprake van een krappe arbeidsmarkt. Het aantal vacatures is hoog, de werkloosheid is laag en dat betekent dat we buitenlandse werknemers nodig hebben. De arbeidsmigranten uit de zogenoemde MOE-landen werken vooral in sectoren met tekorten, zoals de land- en tuinbouw, en uit een eerste onderzoek naar de invoering van vrij verkeer van werknemers met de MOE-landen[1] is gebleken dat er nauwelijks sprake is van verdringing. Ook anderszins beschik ik niet over signalen dat Nederlandse werknemers als gevolg van de komst van arbeidsmigranten hun baan verliezen.
Dat neemt niet weg dat ook het kabinet, met de heer Fritsma, graag zou zien dat mensen die in Nederland nu nog langs de kant staan tekorten op de arbeidsmarkt zouden opvullen. In afwachting van de adviezen van de Commissie-Bakker werken UWV, CWI en gemeenten onverminderd hard aan het (beter) benutten van het nog aanwezige arbeidspotentieel in Nederland, zowel mensen met als zonder uitkering.
Een aanzienlijk deel van de Polen werkt in de agrarische seizoenarbeid. De ervaringen met het inschakelen van uitkeringsontvangers in deze werkzaamheden zijn helaas teleurstellend. In 2005/2006 hebben SZW, RWI, CWI, UWV en gemeenten een landelijk project 'agrarische seizoenarbeid' uitgevoerd, waarbij zeer actief uitkeringsontvangers naar de seizoenarbeid werden bemiddeld. De evaluatie van dit project is in juli 2006 aangeboden aan de Tweede Kamer.[2] Uit deze evaluatie blijkt dat, ondanks de grote inspanning van alle betrokkenen, de resultaten zeer beperkt waren: slechts een klein aantal uitkeringsgerechtigden deed werkervaring op die bruikbaar was om werk te verkrijgen in de agrarische sector. Probleem was dat voor deze arbeid mensen nodig zijn die direct of op korte termijn inzetbaar zijn. Veel uitkeringsontvangers bleken echter niet direct plaatsbaar te zijn in deze arbeid. De hoogconjunctuur van de afgelopen twee jaren heeft ertoe geleid dat, vergeleken met 2005/2006, de directe inzetbaarheid van uitkeringsontvangers is afgenomen. Zowel de land- en tuinbouwbranche, betrokken gemeenten en CWI blijven echter uitkeringsontvangers naar de agrarische seizoenarbeid bemiddelen.
3.
De problemen die sommige gemeenten ondervinden in het opvangen van migranten uit de MOE-landen zijn niet gerelateerd aan de arbeidsmarkt, maar doen zich met name voor op de terreinen huisvesting, onderwijs, volksgezondheid en de handhaving van arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. Een werkgroep, bestaande uit alle betrokken partijen (rijk, gemeenten, werkgevers, werknemers en de Poolse gemeenschap) werkt op dit moment in gezamenlijkheid hard aan concrete maatregelen om deze problemen op te lossen. U wordt hierover in mei a.s. geïnformeerd in de al eerder toezegde vervolgrapportage flankerend beleid MOE-landen.
5.
Ik zie geen aanleiding om het vrij werknemersverkeer met de MOE-landen terug te draaien, nu arbeidsmigranten uit deze landen een noodzakelijke en dus ook welkome bijdrage leveren aan onze economie.