Beantwoording openstaande vragen AO Wmo d.d. 6 maart 2008
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DMO-U-2837777
19 maart 2008
Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor VWS over de tussenrapportage Wmo, op 6 maart 2008, is een aantal vragen onbeantwoord gebleven. Ik heb u toegezegd deze vragen schriftelijk te beantwoorden.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA) heeft tijdens het AO de vraag gesteld hoe je weer instroom van personeel bij de thuiszorgorganisaties bereikt en – in het verlengde hiervan – hoe wachtlijsten worden voorkomen.
De voorgenomen wetswijziging beoogt in de eerste plaats de positie van de burger te verbeteren. Als een burger kiest voor zorg in natura, wendt deze zich voor hulp bij het huishouden tot één van de zorgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft gesloten. De zorgaanbieder is dan volledig verantwoordelijk voor de levering van de ondersteuning. Het wordt uitgesloten dat de zorgaanbieder de zorg in natura via een alfahulp aan de cliënt levert. Ik verwacht dat cliënten over het algemeen zullen kiezen voor zorg in natura. Dit betekent dat zorgaanbieders weer meer personeel in dienst van hun organisatie nodig zullen hebben.
In combinatie met de inzet van de gelden die met de motie Van Geel (TK 2007-2008, 31200, nr.16) wil ik het aantrekkelijk maken voor thuiszorgaanbieders om de alfahulpen weer in dienst te nemen. Daarnaast beoogt het Mobiliteitscentrum Thuiszorg het aantrekkelijk maken van de zorg en het makkelijker maken van werven van mensen die nu nog niet actief deelnemen aan het arbeidsproces.
Mijn verwachting is dat deze maatregelen een positief effect hebben op het tegengaan van wachtlijsten.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg vroeg of de informed consent tot extra bureaucratie leidt: waarvoor tekent de zorgvrager?
Bij de voorgestelde wetswijziging gaat het om een goede informatie van de overheid naar de burger. In de kern gaat het bij de informed consent dat de burger weet welke gevolgen zijn keuze voor een financiële vergoeding of pgb heeft, dus waarvoor hij tekent. De precieze invulling van het tekenen zelf is aan gemeenten. Ik zal gemeenten via het implementatietraject suggesties aanreiken hoe zij de bureaucratie daarbij zo veel mogelijk kunnen beperken.
Tot slot stelde zij de vraag of gemeenten ook met andere partijen dan de thuiszorgorganisatie contracten kunnen afsluiten voor zorg in natura.
Gemeenten kunnen met elke partij die voldoet aan de eisen van het bestek een contract afsluiten. Dat hoeven niet alleen thuiszorgaanbieders te zijn, maar kunnen ook bijvoorbeeld aanbieders van intramurale arrangementen zijn.
De leden Kant (SP) en Vendrik (Groen Links) stelden beiden een vraag over concurrentie op prijs. Zij vroegen of nu geregeld was dat niet meer op prijs wordt geconcurreerd.
Prijs zal altijd één van de aspecten zijn die bij de aanbesteding van hulp bij het huishouden een rol speelt. Dit is niet per definitie slecht, zolang dit op een verantwoorde manier gebeurt waarbij niet alleen naar prijs, maar nadrukkelijk ook naar kwaliteit wordt gekeken. In het boekje ‘sociaal overwogen aanbesteden’ worden tips gegeven om het bestek sociaal overwogen op te stellen. Gemeenten kunnen zo de offertes op andere aspecten dan alleen prijs beoordelen.
Mevrouw Kant stelde een vraag over de overgangstermijn: hoe wordt bereikt dat partijen nu al bij de aanbesteding rekening houden met de wetswijziging én hoe overbruggen zij 2008?
Ik hecht aan een zorgvuldige invoering van deze wetswijziging. Ik wil daarbij in alle redelijkheid rekening houden met de belangen van betrokken partijen: de burger, de medewerker, de gemeente en de zorgaanbieder. Over alle aspecten van de invoering (de ingangsdatum, een eventuele overgangstermijn en de mogelijke overgangsvoorwaarden) ben ik met de betrokken partijen in gesprek. Ik kom hier in de derde voortgangsrapportage op terug.
De heer Vendrik stelde de vraag hoe de CAO thuiszorg en de Regeling dienstverlening aan huis op elkaar aansluiten? “Moet de financiële vergoeding voor de alfahulp (Regeling dienstverlening aan huis) qua inkomen niet aansluiten bij de CAO?”
De CAO Thuiszorg en de Regeling dienstverlening aan huis staan in principe los van elkaar. De CAO Thuiszorg regelt de arbeidsvoorwaarden waaronder een thuiszorgmedewerker werkt bij een thuiszorgaanbieder. Met de Regeling dienstverlening aan huis kunnen particulieren sinds 1 januari 2007 iemand in dienst nemen om klussen in en om het huis te doen. Het kan bijvoorbeeld gaan om tuinonderhoud, boodschappen doen, werken als alfahulp of op kinderen passen. De overlap zit in het type werkzaamheden: zowel door de thuiszorg als door mensen die werken via de Regeling dienstverlening aan huis worden huishoudelijke werkzaamheden verricht. Een alfahulp is in dienst bij de cliënt en valt daarmee niet onder de CAO Thuiszorg maar onder de Regeling dienstverlening aan huis. De arbeidsvoorwaarden voor een alfahulp staan in deze regeling en kunnen nader ingevuld worden met de opdrachtgever. De Regeling dienstverlening aan huis stelt o.a. dat de ingehuurde medewerker minimaal minimumloon moet ontvangen.
De leden Agema (PVV) en Koser Kaya (D66), Wiegman (CU) en Van Miltenburg (VVD) vroegen hoe gemeenten worden gecontroleerd op hun compensatieplicht. Hierbij werd tevens aandacht gevraagd voor de mogelijkheden in de modelverordening.
De Wmo is gebaseerd op het principe van horizontale verantwoording. Dit betekent eerst en vooral dat het college van B&W het door haar gevoerde Wmo-beleid moet verantwoorden aan de gemeenteraad en aan de inwoners van een gemeente c.q. de gebruikers van de Wmo-voorzieningen. De gemeenteraad heeft hierbij een controlerende rol ten opzichte van het college van B&W. Om het de gemeenteraadsleden en burgers eenvoudiger te maken c.q. te faciliteren om hun gemeente te controleren is in de wet artikel 9 opgenomen. Dit verplicht gemeenten om jaarlijks een tevredenheidsonderzoek te houden en om prestatiegegevens aan een door VWS aangewezen instelling te verstrekken die vervolgens jaarlijks worden gepubliceerd.
Met deze gegevens in handen is het voor burgers makkelijker om hun gemeente te vergelijken met een vergelijkbare andere gemeente in Nederland. De compensatieplicht wordt ook in het evaluatieonderzoek van de Wmo meegenomen. Op basis hiervan kan ik beoordelen in hoeverre gemeenten voldoen aan hun compensatieplicht.
De nieuwe modelverordening die door de VNG in samenwerking met de CG-raad wordt opgesteld, zal ingaan op de verschillende manieren waarop gemeenten kunnen omgaan met de compensatieplicht. Deze modelverordening kan door gemeenten gebruikt worden als model voor hun eigen gemeentelijke Wmo-verordening. De uiteindelijke keuzes die per gemeente worden gemaakt, kunnen en zullen verschillend zijn. Belangrijk is dat bij het opstellen van de Wmo-verordening burgers de ruimte krijgen om mee te praten.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker