Brief aan de Tweede Kamer over de bestuurlijke rapportage rampenbestrijding en crisisbeheersing
Met deze brief ontvangt u mijn jaarlijkse rapportage over de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing door de veiligheidsregio’s in oprichting. Ik baseer mijn rapportage op de bevindingen die de commissarissen van de Koningin mij melden en op de voortgangsrapportage over de Algemene Doorlichting Rampenbestrijding (ADR) van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV). Met deze brief bied ik u het rapport van de Inspectie OOV aan en ik geef mijn reactie op de beide rapportages[1].
Op basis van beide rapportages stel ik vast dat de regio’s hard aan het werk zijn om de kwaliteit van de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing te verbeteren. Om de stijgende lijn in de kwaliteit door te trekken en de kwaliteitsverbetering te versnellen heb ik het op orde brengen van de rampenbestrijding tot een van mijn speerpunten voor de komende twee jaar gemaakt. De belangrijkste maatregel die ik hiertoe neem is het Wetsvoorstel veiligheidsregio’s (Wvr) dat thans ter behandeling in uw Kamer ligt en de kwaliteitseisen die ik op grond daarvan aan de regio’s stel (Besluit veiligheidsregio’s). Ik vraag van elke regio dat zij over twee jaar minimaal kan voldoen aan de basisvereisten crisismanagement zoals ik die in het besluit vastleg.
Daarnaast wil ik met iedere veiligheidsregio een convenant afsluiten, waarin ik met de regio’s afspraken maak om toe te werken naar het kwaliteitsniveau dat de Wvr en de nadere regelgeving na inwerkingtreding voorschrijft. Eind 2007 heb ik al convenanten afgesloten met de veiligheidsregio’s Limburg-Zuid en Haaglanden. Begin april teken ik het convenant met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Ik ben met verschillende andere veiligheidsregio’s in gesprek.
In de komende twee jaar volg ik nauwgezet de vorderingen van de regio’s. Daartoe zal de Inspectie OOV alle regio’s toetsen op een aantal samenhangende onderdelen uit de convenanten en het Besluit veiligheidsregio’s. Uiterlijk begin 2010 rapporteert de Inspectie OOV aan mij in welke mate de doelstelling is gehaald. De bovengenoemde rapportages, en dan met name de Stand van Zaken ADR vormen hierbij het ijkpunt.
Bevindingen van de Inspectie OOV
De Inspectie OOV rapporteert mij op basis van de ADR die zij heeft uitgevoerd in periode 2003 – 2007, dat het basisniveau van de kwaliteit van de voorbereiding op de rampenbestrijding is gestegen. De rampenbestrijdingorganisaties veranderen langzaam maar zeker van intern gerichte organisaties naar extern georiënteerde, omgevingsbewuste organisaties. Ook de praktijk van de voorbereiding op de rampenbestrijding en de door de regio’s gepresenteerde verbeterplannen laten een positieve ontwikkeling zien. Verbeterpunten manifesteren zich vooral bij de voorbereiding op de kritische processen die als de startmotor van de rampenbestrijding beschouwd worden. Het gaat daarbij om informatiemanagement, leiding en coördinatie en opschaling. Een indicator hiervoor is het multidisciplinaire gebruik van het landelijke referentiekader voor de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure (GRIP)[2]. Het valt op dat in iedere regio weliswaar een GRIP-regeling bestuurlijk is vastgesteld, maar dat deze regelingen nog niet overal overeenkomen met het door mij aangereikte referentiekader. Omdat GRIP de kern vormt van de multidisciplinaire samenwerking heb ik de regio’s expliciet gevraagd van het referentiekader gebruik te maken.
Het tempo van kwaliteitsverbetering hangt nauw samen met de prioriteit die door het bevoegde gezag gevoeld wordt. Het blijkt dat met de juiste bestuurlijke aandacht regio’s in staat zijn om in een korte tijd grote stappen vooruit te maken.
Ik ben mij ten volle bewust van dit mechanisme en ik speel daar ook op in. Zo heb ik in het bestuursakkoord, dat ik in juni 2007 met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heb gesloten, afspraken gemaakt over dit onderwerp. Met de eerdergenoemde convenanten Veiligheidsregio’s kan ik op maat afspraken maken per regio en daarbij ook financiële ondersteuning bieden.
Deze Stand van Zaken is de start van een reeks publicaties waarin de Inspectie OOV de resultaten van haar toetsingen neerlegt. Hiermee kan ik de ontwikkeling van de regio’s volgen. Rampenbestrijding en crisisbeheersing omvat meer onderwerpen dan alleen de genoemde kritische processen. Ik heb de Inspectie OOV gevraagd om in 2008 ook onderzoek te doen naar twee andere belangrijke onderwerpen, namelijk de kwaliteit van het multidisciplinair opleiden en oefenen en de bovenregionale samenwerking. Ik zal u nader berichten over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Bevindingen van de commissarissen van de Koningin
De rapportages van de commissarissen van de Koningin bevestigen grotendeels het beeld dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid geeft in haar rapportage. Ten opzichte van de vorige bestuurlijke rapportages van de commissarissen is duidelijk een stijgende lijn zichtbaar. De veiligheidsregio’s raken beter toegerust voor de verantwoordelijkheden die ze opgedragen krijgen en ze komen steeds een stap verder. Het is daarbij verheugend om te merken dat de multidisciplinaire aanpak meer en meer terrein wint.
Desondanks uiten de commissarissen nog wel op enkele belangrijke punten hun zorgen. Hierna ga ik kort in de belangrijkste punten die aangedragen worden.
Vrijwel alle provincies merken op dat er een forse discrepantie zit tussen de maximale zorgvraag op basis van het risicoprofiel en het zorgaanbod dat een regio zelf kan leveren met haar hulpdiensten. Op het eerste gezicht lijkt het een ernstige tekortkoming in de voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing als zorgaanbod niet in overeenstemming is met de zorgvraag. Hier past wel enige nuancering. Het is niet zo dat het verhogen van het zorgaanbod door de hulpdiensten de enige oplossing is voor de kloof tussen zorgvraag en zorgaanbod.
Bij het bepalen van het zorgaanbod dat de regio zelf kan en wil bieden moeten de tijdsfactor, de zelfredzaamheid van de burgers en de mogelijkheid tot interregionale bijstand in ogenschouw genomen worden. Er ligt hier ook een belangrijke taak bij het bestuur om bezien of zij de risico’s en daarmee de zorgvraag zelf kunnen verminderen.
Het zorgaanbod is dan de uitkomst van een bestuurlijke afweging tegen welke prijs en op welke manier een regio de rampenbestrijding en crisisbeheersing inricht. Deze benadering is ook het uitgangspunt voor de Wet op de veiligheidregio’s.
Ik ondersteun de regio’s bij dit proces concreet door de inzet van het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) bij het beter organiseren van de interregionale bijstand en door intensivering van risicocommunicatie.
De multidisciplinaire samenwerking in de rampenbestrijding en de crisisbeheersing is overal nog voor verbetering vatbaar. Om routine te krijgen in multidisciplinaire samenwerking is opleiden en oefenen noodzakelijk. Ik geef een kwaliteitsimpuls aan dit onderwerp door het ontwikkelen van een landelijk expertisecentrum. Ik heb de Politieacademie, de Defensieacademie en het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra gevraagd om een gezamenlijk voorstel dat ik inmiddels heb ontvangen. Ik bestudeer dit voorstel momenteel op zijn merites.
Uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat er behoefte is aan de versterking van het informatiemanagement. Enkele commissarissen dringen er bij mij op aan de ontwikkeling van een landelijk uniform systeem voor informatiemanagement op mij te nemen. Ik ben een groot voorstander van uniformering, in het Besluit veiligheidsregio’s neem ik eisen aan informatiemanagement op die deze uniformering mogelijk maakt. De Raad voor de Multidisciplinaire Informatievoorziening heeft inmiddels landelijke eisen geformuleerd voor de crisisinformatievoorziening. Ter invulling daarvan ondersteun ik de regio’s waar ik kan, bijvoorbeeld via de experimenten in een aantal regio’s met netcentrische informatievoorziening (NEC-experimenten). Wel wil ik benadrukken dat een goede informatievoorziening ook een regionale verantwoordelijkheid is.
De commissarissen uiten tot slot hun zorg om risicobronnen van nationaal belang, zoals bij de kustverdediging en pandemieën. Deze risicobronnen vereisen van de regio’s een grootschalige voorbereiding, terwijl zij maar weinig invloed hebben op deze risico’s. Ik tracht de regio’s zoveel mogelijk te ondersteunen bij de preparatie op deze risico’s. Zo heeft het kabinet vorig jaar de strategie Nationale Veiligheid vastgesteld om de dreigingen op grote maatschappelijke ontwrichtingen systematisch in kaart te brengen en met dit beeld de (regionale) voorbereiding op rampen en crises te ondersteunen. Een concrete uitwerking van deze gedachte biedt de, door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en mijzelf ingestelde, Taskforce Management Overstromingen. Dit najaar wordt een oefenweek georganiseerd waarbij in diverse scenario’s de regionale voorbereidingen op grootschalige overstromingen worden beoefend.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
Mevrouw dr. G. ter Horst
[1] De peildatum van de provinciale rapportages is 1 juli 2007. De voortgangsrapportage ADR beslaat de periode 2003 tot en met 2007.
[2] Referentiekader GRIP, circulaire van de minister van BZK van 11 september 2006.