Antwoorden op kamervragen over de vermeende schending van het briefgeheim door de Rijksuniversiteit Groningen
Met deze brief geeft minister Ter Horst - mede namens minister Justitie - antwoord op kamervragen van kamerlid Pechtold (D'66) over de vermeende schending van het briefgeheim door de Rijksuniversiteit Groningen (ingezonden 13 februari 2008).
vraag 1 en 3
Wat is uw reactie op het bericht ‘Onrust op universiteit over schenden briefgeheim’?
Deelt u de mening dat het openen van post aan universiteitspersoneel lijnrecht ingaat tegen het in de Grondwet vastgelegde briefgeheim?
Antwoord vraag 1 en 3
Poststukken, gericht of verzonden aan het postadres van een overheidsorgaan, kunnen in de regel worden beschouwd als dienstpost. Niet de individuele ambtenaar ter attentie van wie het stuk is gericht, maar het overheidsorgaan zelf is aan te merken als de geadresseerde. Die stukken kunnen derhalve worden geopend door personeel van dat overheidsorgaan.
In beginsel zal privépost naar een privéadres verzonden worden. In het enkele, ongewenste geval dat de afzender het postadres van een overheidsorgaan gebruikt om privépost te verzenden aan een medewerker van dat overheidsorgaan, kan de afzender zijn oogmerk dat derden geen kennis nemen van de inhoud van dat poststuk tot uitdrukking brengen door ‘persoonlijk’ of ‘geheim’ op de envelop te vermelden. Uit het aangehaalde bericht op www.volkskrant.nl blijkt niet dat de Rijksuniversiteit Groningen dergelijke brieven zal openen.
De mening dat het openen van post aan universiteitspersoneel lijnrecht in gaat tegen het in de Grondwet vastgelegde briefgeheim deel ik, gelet op bovenstaande, dan ook niet.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de claim van de speciale werkgroep dat door alle, al dan niet persoonlijke, post voor personeel te openen beter invulling gegeven zou kunnen worden aan de Archiefwet?
Antwoord
Overheidsorganen, zoals de Rijksuniversiteit Groningen, zijn op grond van artikel 3 van de Archiefwet 1995 verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. In artikel 1 van diezelfde wet worden archiefbescheiden gedefinieerd als ‘bescheiden, ongeacht hun vorm, door de overheidsorganen ontvangen (…) en naar hun aard bestemd daaronder te berusten (…)’.
Van de door overheidsorganen ontvangen bescheiden zal dus allereerst moeten worden vastgesteld of ze naar hun aard bestemd zijn om onder dat overheidsorgaan te berusten. Deze beoordeling kan bezwaarlijk anders worden uitgevoerd dan door kennis te nemen van de inhoud van de bescheiden. Voor zover het poststukken betreft die geadresseerd zijn aan een overheidsorgaan en niet uit enige aantekening van de afzender is op te maken dat het persoonlijke correspondentie betreft, is dit orgaan gehouden kennis te nemen van de aard van de bescheiden om er in voorkomende gevallen naar te kunnen handelen.
Op grond van artikel 14 van het Archiefbesluit 1995 stellen overheidsorganen beheersregels vast ten aanzien van hun archiefbescheiden. In dergelijke beheersregels kunnen bepalingen worden opgenomen over de afhandeling van ingekomen poststukken.
vraag 4
Gaat u erop toezien dat het briefgeheim op de universiteit gewaarborgd blijft, ook als er niet ‘geheim’ of ‘persoonlijk’ op de envelop staat?
Antwoord
Gezien de beantwoording van de voorgaande vragen zie ik daarvoor geen reden.