Tussen kinderwens en realiteit zit een groot verschil
Er is een fors verschil tussen de kinderwens van vrouwen en het aantal kinderen dat vrouwen daadwerkelijk krijgen. Minister Rouvoet wil graag een onderzoek naar en een discussie over dit verschil. Dat zei hij woensdag 5 maart nadat hij twee onderzoeksrapporten in ontvangst had genomen. De rapporten maken onderdeel uit van het onderzoeksproject Gezinnen van de toekomst.
Dames en heren,
Bedankt voor deze rapporten die onderdeel uitmaken van het onderzoeksproject Gezinnen van de toekomst.
Deze rapporten verschijnen op het juiste moment. Zoals u weet heb ik de Tweede Kamer toegezegd na de zomer de Nota Gezinsbeleid gereed te hebben. Hiervoor kan ik deze twee rapporten goed gebruiken.
Wat ik erg waardeer is de dat ze tot stand zijn gekomen door interdisciplinaire samenwerking. Maar wellicht dat een volgend rapport nog iets breder kan worden opgezet. Onderwerpen als gezin en leefomgeving ontbreken nu nog. In andere landen zie ik een aantal mooie voorbeelden.
Zoals in Duitsland. Daar krijgen wetenschappers uit verschillende disciplines op gezette tijden de opdracht een gezinsrapport - dat ze zo mooi Familienbericht noemen - samen te stellen. Dat zou in Nederland ook moeten gebeuren, vind ik.
Maar zoals ik al zei, ik ben erg blij met deze twee rapporten.
Wat mij onmiddellijk opvalt, als ik naar het eerste rapport, Cijfers en Trends, kijk, is het gedeelte over de sociaal-culturele ontwikkelingen in ons land.
Er zijn zojuist al een paar cijfers genoemd, maar ik wil er nog een paar noemen. Omdat ik ze erg belangrijk vind.
Allereerst is dat het geboortecijfer.
Uit de gepresenteerde cijfers blijkt duidelijk dat het aantal geboorten afneemt. Dat is geen verrassing, maar het is goed daar nog eens bij stil te staan.
In 2006 werden 185.000 kinderen geboren; dat zijn er ruim 20.000 minder dan in 2000. En uit een onlangs gepresenteerd onderzoek van het CBS blijkt dat dit verschil vorig jaar verder is toegenomen tot 25.000. Het opmerkelijke van deze cijfers is – zo staat in Cijfers en Trends - dat de daling van het aantal kinderen te maken heeft met de stijgende kinderloosheid en de afname van het aantal gezinnen met 3 of meer kinderen. Beide zijn, aldus dit rapport, voor een belangrijk deel het gevolg van het uitstellen van het ouderschap. Nederlandse vrouwen krijgen volgens de onderzoekers hun eerste kind als ze gemiddeld 29,4 jaar oud zijn. Daarmee behoren ze tot de Europese koplopers.
Dit uitstel heeft een aantal medische risico’s. Eén daarvan is dat het leidt tot verminderde vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid. En dat zien we weer terug in de toename van de IVF/ICSI behandelingen.
Tussen 1995 en 2005 zijn die met 50% toegenomen. Het aantal kinderloze vrouwen groeit volgens dit rapport richting de 20%. In dit rapport staat verder ook dat het uitstellen van zwangerschap niet alleen gevolgen heeft voor het individu, maar ook voor de maatschappij. Krapte op de arbeidsmarkt wordt als voorbeeld genoemd.
Dames en heren, laat ik duidelijk zijn: ik heb geen kinderwens, zoals verschillende media hebben gesuggereerd. En het gaat mij ook niet om de groei van de Nederlandse bevolking, zoals de Club van Tien Miljoen mij in de mond wil leggen.
Ik heb echter wél een discussiewens.
Ik vind dat we als overheid goed moeten nagaan waarom Nederlandse vrouwen in internationale onderzoeken zeggen dat ze meer kinderen willen dan dat ze krijgen. Uit één van die onderzoeken, verricht door de befaamde Deense socioloog Esping-Anderson, blijkt dat er een verschil is van gemiddeld 0,6 kind tussen het aantal kinderen dat vrouwen zeggen te willen krijgen en het aantal dat ze daadwerkelijk krijgen.
Ik vind dat een groot verschil. Is het ouderschapsverlof te beperkt? Schiet de kinderopvang te kort? Komt het door het hoge aantal echtscheidingen, doen mannen te weinig aan zorg?? In dit onderzoek lees ik bijvoorbeeld dat vrouwen met jonge kinderen gemiddeld 40 uur per week thuis arbeid verrichten en mannen 20 uur.
Om het verschil tussen kinderwens en realiteit te achterhalen, hoef ik heus geen slaapkamers in. Maar ik wil wel dat we ons inspannen om de oorzaken van dit verschil te achterhalen. Als we dat duidelijk hebben, kan de overheid wellicht maatregelen nemen.
Kortom: ik wil graag discussie over hoe we kunnen bijdragen aan het oplossen van het verschil tussen de vastgestelde kinderwens van vrouwen en het daadwerkelijk aantal kinderen dat wordt geboren.
Voordat ik reageer op het andere rapport, Opvoeding en Opvoedingsondersteuning, wil ik nog even stilstaan bij de nieuwe risico’s die gezinnen bedreigen.
Een van deze risico’s is het verbreken van ouderlijke relaties. Hierdoor kennen we in Nederland een toename van het aantal eenoudergezinnen. Gezinnen, zo staat in dit rapport, die een grotere kans op armoede hebben. In 2004 had 39% van de eenoudergezinnen met minderjarige kinderen een inkomen onder de lage inkomensgrens. Dat vind ik schrikbarend veel. Het geeft ook aan dat eenoudergezinnen zorg en ondersteuning nodig hebben.
De onderzoekers benadrukken het gewoner worden van het bijzondere door te wijzen op de toegenomen diversiteit. Mij valt echter op hoe bijzonder het gewone nog altijd is. Namelijk, dat nog altijd 88% van de kinderen gelukkig gewoon opgroeit in tweeoudergezinnen en dat 82% van de gezinnen bestaat uit (echt)paren met kinderen. Het is vanzelfsprekend rekening te houden met diverse gezinstypes, maar laten we de zaken ook in proportie en perspectief zien.
Dat brengt mij bij het tweede rapport Opvoeding en Opvoedingsondersteuning.
Het aardige van dit rapport is dat het vaststelt dat het met de opvoeding in de meeste gezinnen in Nederland goed gaat. De onderzoekers vinden dan ook dat we ouderschap niet moeten problematiseren.
Ik kan me daar volledig in vinden.
Ik ben het eens met de conclusie dat de overheid in eerste instantie moet uit gaan van de opvoedvaardigheid, de gemotiveerdheid en het eigen initiatief van ouders.
Natuurlijk heeft iedere ouder wel eens vragen of stuit hij of zij op problemen. Daar is niks vreemd aan. Maar we moeten er als overheid wel voor zorgen dat ouders, als ze in hun eigen omgeving – bij familie, vrienden, collega’s - er met hun vragen of problemen niet uitkomen, bij een instelling kunnen aankloppen die hen wel kan helpen.
Om die reden ben ik gemeenten aan het stimuleren een Centrum voor Jeugd en Gezin op te richten. En ik ga er vanuit, dat als gemeenten met deze centra aan de slag gaan, ze ook de aanbevelingen van dit rapport overnemen.
Dat betekent dat de centra laagdrempelig moeten zijn. Het moet voor ouders net zo eenvoudig zijn om over de drempel van een Centrum voor Jeugd en Gezin te stappen als dat ze en school binnengaan. Ik kan me om die reden ook voorstellen dat de centra op scholen of bij de kinderopvang ouders in de gelegenheid stellen met hun vragen te komen.
Een andere aanbeveling uit dit rapport die ik graag onder de aandacht van gemeenten wil brengen, is dat ouders in de gelegenheid moeten worden gesteld onderling informatie uit te wisselen. Daar is behoefte aan en biedt vooral alleenstaande ouders mogelijkheden, omdat zij hun problemen niet met een partner kunnen bespreken.
Dames en heren, ik sluit af.
Ik wil u nogmaals bedanken voor deze twee rapporten en ik hoop dat er in de toekomst meerdere volgen, zodat het gezinsbeleid een stevige wetenschappelijke ondersteuning krijgt.