Uitspraak beroepscommissie RSJ inzake strafonderbreking Lucia de B.
De Staatssecretaris van Justitie heeft op goede gronden Lucia de B. geweigerd strafonderbreking te verlenen. Tot dit oordeel komt de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) in haar uitspraak van 26 februari 2008. Tegen deze weigering had Lucia de B. beroep ingesteld. Zij is tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld wegens meervoudige moord en is sinds december 2001 gedetineerd. Zij had strafonderbreking verzocht vanwege de mogelijke herziening van haar strafzaak en haar medische situatie.
Strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Dit kan zich onder meer voordoen, indien er dringende redenen van lichamelijke en/of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, zijn die aan voortzetting van de detentie in de weg staan. Een dergelijke onderbreking duurt ten hoogste drie maanden.
De directe aanleiding voor het verzoek om strafonderbreking van Lucia de B. was het rapport van de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken van oktober 2007. Deze commissie kwam tot de conclusie dat er in haar strafzaak fundamentele fouten zijn gemaakt. Daarom adviseerde zij het college van procureurs-generaal een procedure tot herziening van haar veroordeling in gang te zetten. De procureur-generaal bij de Hoge Raad, die een dergelijke aanvraag moet indienen, heeft nader advies gevraagd van deskundigen.
M.b.t. de herziening van de strafzaak heeft de beroepscommissie overwogen dat niet vaststaat dat er daadwerkelijk een herzieningsprocedure zal volgen, laat staan tot welke uitkomst een dergelijke procedure zal leiden. De enkele mogelijkheid dat een herzieningsprocedure zal worden gestart noodzaakt niet tot strafonderbreking. Overigens is de beslissing van de procureur-generaal bij de Hoge Raad over het al of niet aanvragen van de herziening in maart te verwachten. Gedurende de procedure tot herziening is de Hoge Raad bevoegd te beslissen over het voortduren van de detentie.
De vraag of er bij Lucia de B. dringende redenen zijn van lichamelijke en/of psychische aard die aan een voortzetting van de detentie in de weg zouden staan, is onderzocht door een psychiater, een neuroloog en de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie. Hierbij is telkens de vraag meegewogen of een eventuele herzienings(procedure) van zodanige invloed kan zijn op klaagsters gezondheidstoestand dat het niet verantwoord zou zijn haar nog langer in detentie te doen verblijven. Alle geraadpleegde medici hebben deze vragen negatief beantwoord en ook negatief geadviseerd terzake van klaagsters verzoek om strafonderbreking.
Tijdens de behandeling van haar beroep tegen de weigering van strafonderbreking is door haar advocaat een nieuwe grond aangevoerd. Het ging om opname in een kliniek ter revalidatie na de beroerte die zij gedurende haar detentie kreeg. De beroepscommissie constateert dat een dergelijke behandeling ook in het kader van de detentie kan plaatsvinden en dat de directeur van de penitentiaire inrichting daarover, geadviseerd door de inrichtingsarts, een beslissing moet nemen. Haar advocaat heeft de directeur hierom inmiddels verzocht.
Het voorgaande leidt tot het oordeel van de beroepscommissie, dat de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie tot afwijzing van klaagsters verzoek om strafonderbreking, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep van Lucia de B. tegen deze beslissing wordt dan ook ongegrond verklaard.