'Groter draagvlak voor open grenzen'

Speech door de staatssecretaris van Economische Zaken, drs. Frank Heemkerk, tijdens het ABN AMRO Congres, 'Groter draagvlak voor open grenzen' Rotterdam, 21 februari 2008.

Dames en heren,

De beurzen over de hele wereld hebben in de maand januari 5200 miljard dollar verloren. Dat geeft wel aan hoezeer de wereld één is geworden, financieel en economisch. Financiële markten blijken meer dan ooit met elkaar verbonden. Gerenommeerde Amerikaanse en Europese zakenbanken hebben Chinese en Arabische geldschieters nodig om nieuwe krachten op te doen. Het zijn roerige tijden voor het bankwezen. Ik kan mij dus voorstellen dat u er aan toe bent om vandaag de zinnen even te verzetten op het ABN AMRO World Tennis Tournament.

Ik zie trouwens geen reden voor al te grote somberheid. De Nederlandse economie is uiteraard niet immuun voor de onrust op de financiële markten en een mogelijke recessie in de Verenigde Staten. Maar wij staan er goed voor. Met 3 procent was de groei in 2007 in ons land uitstekend en hoger dan de gemiddelde groei in Europa.

Ook voor 2008 wordt voor ons land een meer dan gemiddelde groei verwacht. Vooralsnog is er geen reden om de door het CPB in december voorspelde 2 ¼ procent als te rooskleurig te beschouwen. En daarmee is nu praten over een recessie in Nederland in 2008 echt alleen weggelegd voor superpessimisten.

Vooral de export blijft een belangrijke motor voor onze economie. Met 348 miljard euro bereikte onze uitvoer van goederen in 2007 zelfs een nieuw record, zo meldde het CBS vorige week.

En zeker voor een staatssecretaris die verantwoordelijk is voor de buitenlandse handel is dit een plezierige boodschap.

Laat ik mijn hoofdboodschap direct duidelijk stellen:

Ik ben er dan ook van overtuigd dat de globalisering goed is voor een open economie als de onze. Goed voor de werkgelegenheid, goed voor de koopkracht en goed voor de overheidsfinanciën. Maar het gaat niet vanzelf. Het draagvlak voor open grenzen neemt af. Juist ook ondernemers moeten zich extra inspannen om draagvlak voor een open, ondernemende economie weer te vergroten.

Het verwerven van meer publieke steun voor de globalisering zie ik als één van mijn belangrijkste taken. Ik doe dit ook uit eigen belang. Bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen verloren immers de politieke partijen die zich traditioneel meer open en internationaal opstellen. Dat gold helaas voor mijn eigen Partij van de Arbeid.

Politieke partijen die op de flanken van het politieke spectrum staan - links én rechts - behaalden flinke zetelwinst. Dat zijn ook partijen die een defensieve en soms zelfs negatieve houding aannemen ten opzichte van de globalisering en onze open economie.

Om steun terug te winnen - en de volgende verkiezingen te winnen - is het niet voldoende om slecht het mantra te herhalen dat globalisering per sé goed is en het allemaal nog eens "uit te leggen". Om een bekende voetbaltrainer te citeren: "Ben ik nou zo slim of zijn jullie zo dom?"

Mensen zien ook de schaduwzijden, zoals het verdwijnen van iconen van het Nederlandse bedrijfsleven, excessieve beloningen die niet in verhouding staan tot geleverde prestaties, en schrijnende vormen van kinderarbeid in de opkomende economieën.

Velen kijken naar de overheid om corrigerend op te treden, maar de overheid kan dat niet alleen. Ook het Nederlandse bedrijfsleven moet zich duidelijk als voorstander van een open economie laten horen. En eraan meewerken dat ongunstige effecten van de globalisering worden opgevangen.

Ik vind dat het bedrijfsleven tot nu toe onvoldoende aanwezig is in het publieke debat over de globalisering. Vrijhandel is echter niet vanzelfsprekend, en vrijhandel is allerminst vrijblijvend.

In juli 2007 leidde ik een economische missie met ruim 30 instellingen naar China. In november mocht ik met een nog grotere groep bedrijven naar India. En in januari opnieuw deden wij de Golfstaten aan. In die landen is hoge groei en zijn ook vele kansen voor Nederlandse bedrijven. Maar beelden zeggen vaak meer dan woorden.

Projectontwikkelaars breken in China nog geen 20 jaar oude wolkenkrabbers af om er nieuwe, dubbel zo hoge, te kunnen bouwen. Het is haast onvoorstelbaar hoe dit land zich heeft ontwikkeld na het aantreden van Deng Xiaoping. Hij trad aan in 1978. Toen was de Chinese economie kleiner dan de Belgische. De spectaculaire verandering van de skyline van Shanghai sinds 1980 zegt genoeg.

En ook de metamorfose van de Sheik Said Road in Dubai sinds 1990 liegt er niet om.

De dominantie van het Westen in de wereldeconomie zal in de loop van deze eeuw voorgoed verleden tijd zijn. China en India zullen in absolute omvang de VS en Japan als de nummers 1 en 2 verdringen, West-Europese grootmachten als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zullen moeten wedijveren met landen als Rusland, Brazilië en Indonesië om een plaats in de top te behouden, en ook de landen in het Midden-Oosten zullen hun positie versterken.

Deze ontwikkeling heeft verstrekkende gevolgen. Maar is ze ook bedreigend?

Zeker op een tennistoernooi waar het iedere ronden gaat om de winst en de verliezende tennisser naar huis kan, lijkt het verleidelijk ook economische groeicijfers als een wedstrijd te zien. Maar dat zijn ze uiteindelijk NIET. Hogere groei in opkomende landen en minder hoge groei bij ons betekent NIET dat Nederland verliest.

Het verdwijnen van de westerse economische dominantie zie ik vooral als een "fact of life" en - hoe raar dat ook mag klinken ook als een kans in plaats van een bedreiging.

Maar we moeten niet stil zitten. Vanochtend zal ik kort ingaan op vier economische en maatschappelijke opgaven waarvoor de opkomst van het oosten en zuiden ons plaatst. Opgaven waarop bedrijfsleven en overheid samen het juiste antwoord moeten geven:

  • 1. Internationale positionering van Nederlandse bedrijven
  • 2. Protectionisme is het verkeerde antwoord
  • 3. Eerlijke wereldhandel vraagt om stevige afspraken, en
  • 4. Vrijhandel is niet vrijblijvend maar vraagt wereldwijd om maatschappelijk verantwoord ondernemen,


Ik begin met de eerste opgave.

  • 1. Positionering van Nederlandse bedrijven in internationale sectoren

De verschuiving van de economische dynamiek is vanzelfsprekend terug te vinden in de handelsstatistieken. Het aandeel van de westerse economieën in de mondiale goederenhandel is gedaald tot onder de 50 procent.

Inmiddels is de handel tussen lage- en midden inkomenlanden één van de meest dynamische delen van de wereldhandel. Vooral in Oost-Azië is er een levendige onderlinge handel met China als spil. Daarnaast integreren ook India, Brazilië, Mexico, Turkije en landen in Oost-Europa goed in de internationale productie en handelsketens.

Ons bedrijfsleven positioneert zich, past zich aan, door te kiezen voor hoogwaardige delen van de internationale productieketens of door delen van de productie naar andere landen uit te besteden, of beiden.


Ook zoeken Nederlandse bedrijven aansluiting bij multinationale ondernemingen in de verwachting daarmee hun positie te versterken.
Denk bijvoorbeeld aan KLM, Numico en Grolsch. De integratie van DAF Trucks in het Amerikaanse PACCAR in 1996 laat zien dat deze strategie succesvol kan zijn. DAF had begin jaren '90 grote moeite het hoofd boven water te houden en ging in 1993 zelfs failliet, maar is nu nummer drie op de Europese vrachtwagenmarkt met een marktaandeel van 15 procent. Een buitenlandse overname van een Nederlands bedrijf is dus soms heel goed nieuws.

Andere voorbeelden van succesvolle positionering zijn de scheepsbouw, die zich tegenwoordig toelegt op technologisch geavanceerde vaartuigen en grote delen buiten Nederland produceert. En we maken in Brabant nog maar weinig schoenen, maar we verdienen nog steeds heel veel met schoenen. Niet meer de productie maar wel design, marketing en logistiek.

Denk ook aan nieuwe sectoren, zoals onze groeiende creatieve industrie, waaronder de gaming sector.


Ik verwacht dat de Nederlandse economie nog internationaler zal worden. En dat is misschien vanuit sentimenteel oogpunt jammer, maar uiteindelijk goed voor hoogwaardige banen en koopkracht.

Dit geluid hoor ik echter te weinig van het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven zou duidelijker moeten laten horen dat protectionisme leidt tot vernietiging van banen en verlies aan koopkracht.

Hiermee kom ik aan de tweede opgave.

  • 2. Het voorkomen van een protectionisme

Van elke tien werknemers in de Nederlandse marktsector is er één in dienst van een buitenlands bedrijf. Ze hebben ook een flinke bijdrage aan de indirecte werkgelegenheid. Nu zijn het nog voornamelijk ondernemingen uit Europa en de VS, maar multinationals uit China, India en andere opkomende economieën zijn aan een opmars bezig. Ook dankzij een actief acquisitiebeleid van de Nederlandse overheid.

Het Nederlandse Agentschap voor Buitenlandse Investeringen, het NFIA, onderdeel van mijn departement, heeft kantoren in de belangrijkste opkomende economieën. Vorige maand opende ik zelf een nieuw kantoor in Dubai.

Deze strategie betaalt zich uit. Over 2007 boekte het NFIA een nieuw record:

155 nieuwe investeringsprojecten ter waarde van 578 miljoen euro. Hiermee zijn ruim 3100 banen gemoeid. Projecten uit Azië maken ruim 60 procent uit van het totaal. In 2003 was het aandeel van Azië lager, bijna 40 procent. De Aziatische projecten zijn goed voor meer dan de helft van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen.

Onlangs is een discussie opgelaaid over de vraag of investeringen en deelnames van opkomende economieën het publieke belang kunnen schaden. De nationale veiligheid en zeggenschap over cruciale infrastructuur zouden in het geding komen als staatsfondsen uit bijvoorbeeld Rusland, China en Arabische landen eigendom verwerven in netwerk- en andere strategische sectoren. Ik wil hier duidelijk over zijn. Veel van deze fondsen bestaan al jaren en hebben een goede track record als aandeelhouder. Bovendien dragen buitenlandse investeringen, ook die van staatsfondsen, bij aan onze welvaart.

Naar overtuiging van het kabinet is wel meer inzicht in het opereren van Sovereign Wealth Funds noodzakelijk om de aansturing, intenties en investeringsactiviteiten van Sovereign Wealth Funds goed te kunnen monitoren. Dit vereist een mondiale aanpak. Het kabinet zal zich dan ook actief aansluiten bij de discussie en inspanningen op Europees en mondiaal niveau gericht op een gedragscode voor Sovereign Wealth Funds. Zo zetten IMF, Wereldbank en OESO reeds in op het identificeren en verspreiden van 'best practices' en voeren hierover gesprekken met Sovereign Wealth Funds. Daarnaast zal het kabinet haar actieve beleid - gericht op het binnenhalen van buitenlandse investeringen en het opbrengen van aandachtspunten van Sovereign Wealth Funds - in haar bilaterale contacten met deze overheden voortzetten.

Daarmee kunnen protectionistische maatregelen tegen buitenlandse investeringen hopelijk worden voorkomen. Voor ons land, dat behalve wereldwijd de zevende ontvanger, ook de zesde buitenlandse investeerder is, is dat van groot belang.

Hiermee kom ik aan de derde opgave.

  • 3. Eerlijke wereldhandel in het belang van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling

Globalisering is in het algemeen geen bedreiging maar een kans. Maar ik wil zeker geen naïef optimistisch beeld schetsen. De koek wordt inderdaad groter, maar het is ook andere koek, en de koek wordt ook anders verdeeld.

Landen maken afspraken over eerlijke wereldhandel in de WTO. Sinds 2001 slepen de onderhandelingen zich voort onder de naam de "Doha-ronde". Daarin wordt vooral getracht dat het wereldhandel eerlijker moet worden voor de allerarmste ontwikkelingslanden.

Het gaat niet erg snel met de Doha-ronde, hoewel de kans op een succesvolle afronding nog niet verkeken is.

Eerlijke wereldhandel moet vooral arme landen meer afzet opleveren in volwassener markten. Maar de wereldhandel moet ook duurzaam zijn. Steeds meer westerse consumenten willen producten die zijn gemaakt met respect voor mens en milieu.

Maar kunnen wij onze normen, onze eisen wel aan ontwikkelingslanden stellen?

Hoge standaarden belemmeren de toegang van armere landen tot de wereldmarkt.

Bovendien vinden die landen onze milieu- en sociale voorwaarden vaak een dekmantel voor nieuw protectionisme, maar dan in een groen of rood jasje.

Afspraken over eerlijke en duurzame producten horen dan ook thuis in internationale fora, waar ontwikkelinglanden als gelijkwaardige partners kunnen meebeslissen.

De Wereldhandelsorganisatie WTO is een belangrijke multilaterale instelling om de duurzaamheid van de handel te vergroten, maar zeker niet de enige. Dit kabinet wil zich inspannen om het totale stelsel van multilaterale afspraken over een breed front te versterken. En om de mogelijkheden van multilaterale organisaties te vergroten om afspraken af te dwingen.

De Internationale Arbeidsorganisatie, de ILO, heeft meer tanden nodig voor de naleving van fundamentele arbeidsnormen, zoals het uitbannen van kinderarbeid.

Ook milieuverdragen als het Kyoto Protocol, de klimaatconferentie op Bali, het Montreal Protocol voor de bescherming van de ozonlaag en de Cites Conventie voor de bescherming van de biodiversiteit moeten volgens mij meer armslag krijgen om hun doelstellingen af te dwingen.

Want een aantal waarden op gebied van mensenrechten, arbeidsnormen en milieu is zo universeel dat economische achterstand geen rechtvaardiging mag vormen om deze niet te respecteren.

Dit brengt mij bij de vierde opgave.

  • 4. Vrijhandel is niet vrijblijvend; Maatschappelijk Verantwoordelijk Ondernemen is een mondiale aangelegenheid

In Nederland is er de laatste jaren flink voortgang geboekt bij maatschappelijk verantwoord ondernemen. Nederlandse multinationals hanteren normen die internationaals als 'best practise' gelden voor andere bedrijven. In Dubai bezocht ik de theefabriek van Unilever en de arbeidsomstandigheden zijn écht beter dan die van lokale concurrenten.

Uitbesteding van productie door Nederlandse bedrijven aan Azië of Afrika is geen prettig nieuws voor de fabriekarbeider van Calvé. Maar het leidt wel dáár voor de arbeiders tot hogere productie- en kwaliteitsstandaarden.

Toch is dat niet altijd even duidelijk. Consumenten, maatschappelijke organisaties, kamerleden vragen mijns inziens terecht niet alleen waar maar ook hoe Nederlandse ondernemers zaken doen in het buitenland. Steken zij wel genoeg energie steken in het verbeteren van de productieomstandigheden in opkomende landen?

Of is globalisering toch een 'race to the bottom'?

Zoals ik uiteengezet heb, vind ik van niet. Maar soms voel ik me als staatssecretaris Buitenlandse Handel wel eenzaam als ik uiteen zet hoe Nederlandse bedrijven mede armoede en kinderarbeid in India bestrijden. Soms lijken bedrijven te denken, laat politici die open grenzen maar verkopen, dan kunnen wij onze spullen verkopen.

Ik denk dat Nederlandse bedrijven meer kunnen doen aan verantwoord ketenbeheer en het verschaffen van informatie daarover. Draagvlak in Nederland voor open grenzen is namelijk vooral ook in het belang van internationale Nederlandse bedrijven zélf.

Deze en andere vragen maken deel uit van een advies dat ik aan de SER heb gevraagd en dit voorjaar verwacht.

Slot

Dames en heren,

De globalisering stelt ons voor vele opgaven. Ik heb er vier geschetst:

  • Nederlandse bedrijven positioneren zich internationaal,
  • Protectionisme is het verkeerde antwoord,
  • Eerlijke wereldhandel vraagt om stevige afspraken, en
  • Vrijhandel is niet vrijblijvend maar wereldwijd vraagt om maatschappelijk verantwoord ondernemen,

Dat is zeker geen compleet beeld. Maar we zullen deze vier opgaven moeten aangaan willen we onder de Nederlandse bevolking vertrouwen in de globalisering verwerven en behouden.

Ik zeg dit op basis van mijn eigen politieke overtuiging én omdat bedrijfsleven, werknemers en consumenten belang hebben bij open markten.

Politici kunnen het echter niet alleen af - ik zei het al eerder. Ook internationaal actieve ondernemingen van ons land moeten zich krachtig uitspreken tegen protectionisme en zich verantwoordelijk voelen voor goed ketenbeheer.