Openstaande vragen AO Gehandicaptenzorg

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DLZ/KZ-U-2827195

20 februari 2008

Hierbij ontvangt u de antwoorden op vragen die tijdens het AO Gehandicaptenzorg d.d. 12 december 2007 door diverse kamerleden zijn gesteld, maar die door tijdgebrek toen niet beantwoord zijn.

Vraag 1
Is het u bekend dat arrangementen tussen zorg en onderwijs (waarbij medische kinder dagverblijven (MKD’s) en scholen samenwerken) stuklopen op de financiering? De kinderen maken deel uit van een klas, maar worden ondersteund door iemand van een MKD.

Antwoord 1
MKD’s en onderwijsinstellingen werken vaak samen. Het is mij niet bekend dat financiële problemen die samenwerking zouden belemmeren. Jonge kinderen bezoeken een MKD in verband met complexe problematiek. Na dagbehandeling op het MKD moeten zij (terug) naar het onderwijs. Het zou niet goed zijn als dit zonder enige voorbereiding voor het kind en goede overdracht naar het onderwijs gebeurt. Door goede onderlinge samenwerking tussen MKD’s en onderwijsinstellingen kunnen dagbehandeling en onderwijs langzaam in elkaar overgaan. Hoe een MKD en een onderwijsinstelling de samenwerking vormgeven kan per regio en zelfs per kind verschillen. Wel is het mij de afgelopen periode duidelijk geworden dat de samenwerking en afstemming nog niet altijd en overal goed loopt. Tijdens een werkbezoek dat ik onlangs bracht (in het kader van de groei van de pgb’s) aan Bilthoven werd hiervan een voorbeeld naar voren gebracht door enkele leerkrachten van de Berg en Boschschool (een cluster vier school). Deze signalen zijn aanleiding voor mij om met mijn collega Dijksma van OCW na te gaan hoe die samenwerking en afstemming tussen onderwijs en zorg verbeterd kan worden.

Vraag 2
Waarom wordt de toeslag extreme zorgzwaarte stopgezet wanneer door intensieve zorg het gedrag normaliseert? In de praktijk komt het voor dat het extreme gedrag weer terugkeert, zodra de extra zorg weg valt.

Antwoord 2
Wanneer de verzorging van een cliënt meer dan euro 90.000 per jaar kost, kan een instelling een toeslag extreme zorgzwaarte aanvragen. De advisering hierover wordt verricht door de Centra voor Consultatie en Expertise (CCE). De adviezen worden steeds voor een periode van vijf jaar afgegeven. De regeling is 1 januari 2005 ingegaan. De vraag kan hier dus geen betrekking op hebben.
Iets anders, waar de vragensteller mogelijk op doelt, is de tijdelijke financiering in verband met de uitvoering van een bijzonder zorgplan. Deze wordt toegekend, zolang als dat nodig wordt geacht. De advisering hierover wordt verricht door CCE. Als de uitvoering van het bijzondere zorgplan het gewenste effect heeft gehad, en niet langer nodig wordt geacht, dan wordt de financiering beëindigd. Mocht zich onverhoopt het geval voordoen dat de problematiek terug komt, dan kan weer geld voor de uitvoering van het bijzondere zorgplan worden aangevraagd.

Vraag 3
Waarom wordt ouders gevraagd mee te werken aan een Bopz-indicatie voor hun reeds opgenomen kind? Wat is het belang van de instelling en wat is het belang van de ouders? Moeten ouders hier aan mee werken?

Antwoord 3
Als iemand vrijwillig in een instelling is opgenomen en verblijft, dan hoeft voor die persoon geen Bopz-indicatie te worden aangevraagd. Het kan echter voorkomen dat na verloop van tijd bij een vrijwillig opgenomen bewoner een bepaalde behandeling noodzakelijk wordt geacht. Als de betrokkene zich hiertegen verzet, ongeacht of zijn vertegenwoordiger daarmee heeft ingestemd, zal voor de betrokken persoon een Bopz-indicatie moeten worden aangevraagd en verkregen. Pas dan mag, onder in de Wet bopz genoemde voorwaarden, de noodzakelijk geachte behandeling, waaronder vrijheidsbeperkende maatregelen, ook tegen de wil van de bewoner worden toegepast. Het belang van de betrokkenen verstandelijk gehandicapte, de ouders en de instelling zijn in dit geval hetzelfde: het naleven de Wet bopz die er onder meer op gericht is de interne rechtspositie van de bewoner te beschermen.

Vraag 4
Wat moet er veranderen in de regelgeving om het mogelijk te maken een agressieve verstandelijk gehandicapten te dwingen te verhuizen? (Naar aanleiding van een incident met een agressieve verstandelijk gehandicapte man in Hilversum).

Antwoord 4
Zoals ik ook al in antwoord op schriftelijke vragen van de kamerleden Agema en De Roon over overlast gevende zwakbegaafden heb geantwoord (DLZ-K-U-2773812) heeft de overheid tot taak via wet- en regelgeving en handhaving hiervan de samenleving te beschermen tegen gedrag van personen die de algemene veiligheid van andere personen of goederen bedreigt. Het doet daarbij niet terzake of de betrokkene die de algemene veiligheid bedreigt al dan niet een verstandelijke handicap heeft. Wel is er een apart wettelijk kader voor personen die als gevolg van een geestesstoornis –waaronder in termen van de wet ook wordt verstaan een verstandelijke handicap- gevaar veroorzaken voor zichzelf of anderen. (Wet bopz). Op basis van de onderhavige casus zie ik geen aanleiding voor een wetswijziging of apart beleidskader.

Vraag 5
Er is een steeds grotere druk op intramurale instellingen in de gehandicaptenzorg van ernstig gedragsgestoorden die vroeger niet in de intramurale gehandicaptenzorg kwamen. Waarom gebeurt dat nu wel en hoe kan dit voorkómen worden? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar aard en omvang van deze LVG-problematiek?

Antwoord 5
Er is in de jeugdzorg breed sprake van een toename van de vraag naar zorg en begeleiding door met name jongeren met gedragsproblemen. Daar is al het nodige onderzoek naar gedaan. Uit onderzoek van TNO, afgelopen najaar bevestigd door het SCP, kwamen als voornaamste oorzaken van die toename van de zorgvraag betere signalering, betere bekendheid, betere indicatiestelling en uitbreiding van de doelgroep naar voren.
Meer specifiek heeft het bureau HHM in opdracht van het CVZ en VWS gekeken naar problematische wachtlijsten van onder andere lvg-jongeren met (ernstige) gedragsproblemen . Ook HHM constateert dat de Bureaus Jeugdzorg de problematiek beter in beeld brengen en bepaalde groepen (met name allochtone jongeren) de weg naar de jeugdzorg beter weten te vinden. HHM wijst er verder op dat verruiming van de IQ-grens ook een oorzaak kan zijn van de groeiende vraag c.q. de toegenomen druk op bepaalde (l)vg-voorzieningen.
De ophoging van de IQ-grens, gekoppeld aan enkele andere relevante factoren als sociale redzaamheid, leervermogen en chroniciteit, medio 2006 was overigens min of meer een bestendiging van de bestaande indicatiepraktijk, waardoor de verwachting was dat die verruiming niet of nauwelijks tot extra groei zou leiden. Niettemin is het zaak deze ontwikkelingen goed in ogenschouw te nemen. In het kader van stroomlijning en meer transparantie van het jeugdzorgaanbod hebben minster Rouvoet en ik al het voornemen uitgesproken om na te gaan onder welke condities de zorg voor jeugd-lvg naar de provinciale jeugdzorg overgeheveld kan worden. Wij zullen daar meer definitieve beslissingen over nemen in het licht van de uitkomsten van het SER-advies over de toekomst van de AWBZ.

Vraag 6
Door het schrappen van de grondslag somatisch komt een groep lichamelijk gehandicapten in de problemen. Zij hebben professionele ondersteuning nodig die gemeenten moeten gaan inkopen. Er zijn signalen dat gemeenten niet voorbereid zijn op het leveren van dergelijke ondersteuning. Wat gaat u doen om hen hierin te sturen en de continuïteit van de zorg voor deze mensen te garanderen?

Antwoord 6
In de AWBZ is de aanspraak op ondersteunende begeleiding juist niet geschrapt voor mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap. De aanspraak op ondersteunende begeleiding is alleen beperkt voor mensen die uitsluitend een somatische aandoening hebben.

Vraag 7
Welke mogelijkheden hebben gehandicapten wanneer zij tegen hun zin gedwongen worden om buiten het instellingsterrein te gaan wonen?

Antwoord 7
In de wet- en regelgeving is vastgelegd hoe cliënten (of hun wettelijk vertegenwoordigers) dienen te worden betrokken bij nieuw- en verbouwplannen. De wet- en regelgeving voorziet in woon/leefwensenonderzoek en inspraakmogelijkheden. Daardoor kunnen cliënten hun stem laten horen. De idelale woonsituatie is echter voor iedereen uniek. Het is niet mogelijk iedereen geheel tevreden te stellen. De betrokken instellingen hebben echter de taak, als cliënten dat willen, een redelijk alternatief aan te reiken.

Vraag 8
Wat is uw reactie op de Rapportage meldpunt gehandicaptenzorg van de SP?

Antwoord 8
De bevindingen en aanbevelingen van het meldpunt gehandicaptenzorg van de SP stemmen in grote lijnen overeen met de inhoud van het inspectierapport. Zij geven een ernstig signaal af. Over de hele linie en op meerdere fronten zijn maatregelen nodig: rond zeggenschap, zorgplannen, veiligheid en personeelsbeleid. In mijn brief van 6 november 2007 (24170) heb ik u geïnformeerd over de door mij te treffen maatregelen rond deze thema’s. Eind deze maand zal ik u een plan van aanpak sturen dat ik samen met cliënten, beroeps- en brancheorganisatie heb opgesteld om hier verder uitwerking aan te geven. De uitdaging hierbij is deze plannen te vertalen in resultaten die op de werkvloer merkbaar zijn en die cliënten in hun dagelijkse zorg ervaren.

Voor u is van belang te weten dat de Inspectie de minder presterende instellingen heeft gevraagd verbeterplannen op te stellen. Aan alle noodzakelijke verbeteringen zal de Inspectie termijnen verbinden. Deze termijnen verschillen, afhankelijk van wat er verbeterd moet worden. Waar nodig zal de Inspectie voortgangsbezoeken brengen. Naar verwachting zal dit binnen een half jaar zijn gebeurd. Als de Inspectie dat nodig vindt, zal zij het toezicht verscherpen.

Het is in eerste instantie een taak voor de instellingen om zorg te leveren die van voldoende kwaliteit is en tegemoet komt aan de noden van de cliënt. Ik richt mijn kwaliteitsbeleid dan ook op overkoepelende thema’s. In mijn kwaliteitsbeleid voor de langdurige zorg leg ik het accent daarbij op: transparantie, versterking positie van de cliënt en veiligheid.

In 2006 heeft de sector een belangrijke eerste stap gezet om de transparantie te bevorderen: Er zijn kwaliteitsindicatoren voor verantwoorde zorg ontwikkeld door alle partijen in de gehandicaptenzorg. In de eerste helft van dit jaar worden deze indicatoren getest. De indicatoren zijn niet alleen structuur- en procesindicatoren maar juist ook uitkomstindicatoren zoals cliëntwaardering. Vanaf 2009 leggen instellingen voor gehandicaptenzorg op basis van de kwaliteitsindicatoren verantwoording af over de geleverde zorg.

Eind vorig jaar (22 november 2007) is door de sector een plan van aanpak “veilige zorg” aan mij aangeboden. Ook in dit plan zijn de verbeterpunten die genoemd zijn in het inspectierapport opgepakt. Het systematisch borgen van veiligheid en kwaliteit pakt de sector serieus op door het te borgen in hun kwaliteitsssysteem en HKZ-certificering.

Hiermee is de hele cyclus, van meten, verbeteren en borgen op verschillende manieren verankerd. Doordat prestaties op bepaalde uitkomstindicatoren zichtbaar worden, zijn gerichte verbeteracties mogelijk.

Tot slot: het zorgondersteuningsplan kan en moet een centrale rol vervullen bij het verder verbeteren van kwaliteit. Cliëntenorganisaties willen graag op dit punt tot concrete ambities komen. Ik sta daar welwillend tegenover. Dit aspect maakt dan ook onderdeel uit van het plan van aanpak dat ik u eind deze maand zal doen toekomen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker