Antwoorden op kamervragen van Wiegman-van Meppelen Scheppink over het recht van ongeboren kinderen op een uitkering in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
OHW-K-U-2831800
18 februari 2008
Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op kamervragen van het Kamerlid Wiegman-van Meppelen Scheppink over het recht van ongeboren kinderen op een uitkering in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (2070810490).
Vraag 1
Klopt het dat een ongeboren kind in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
1940-1945 (Wubo) niet als juridisch persoon wordt aangemerkt en op grond daarvan ook niet in aanmerking kan komen voor een uitkering in het kader van die wet?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat ook de tweede generatie burger-oorlogsslachtoffers in aanmerking zou moeten kunnen komen voor een uitkering in het kader van de Wubo, ook wanneer zij op het moment dat de oorlogshandelingen plaatsvonden nog niet geboren waren, maar als gevolg daarvan wel blijvend letsel hebben opgelopen?
Antwoord 2
Nee.
Vraag 3
Hoe verhoudt deze bepaling in de Wubo zich tot de bepaling in het Burgerlijk Wetboek (BW) dat een ongeboren kind als geboren wordt aangemerkt, indien dat in zijn of haar belang is?
Antwoord 3
Zie onder 4.
Vraag 4
Ziet u aanleiding om na te gaan hoe de Wubo op dit punt in overeenstemming kan worden gebracht met het BW?
Antwoord 4
Nee. Artikel 2, Boek 1, BW levert geen grondslag op voor het recht op een uitkering zoals die bedoeld wordt in de Wubo, maar biedt bescherming aan het ongeboren kind met name wanneer het gaat om vermogensrechtelijke rechten die geldend kunnen worden gemaakt indien het kind levend wordt geboren, zoals het benoemd worden tot erfgenaam of het ontvangen van schenkingen.