Regionaal overleg acute zorg (ROAZ) stand van zaken rapportage
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ/EKZ-2824189
6 februari 2008
In mijn brief van 11 januari 2007 betreffende het regionaal ketenoverleg acute zorg , heb ik gemeld er naar te streven u in oktober 2007 nader informatie te verstrekken hoe ver de tien traumaregio’s gevorderd zijn met het nader invullen van dit overleg. De koepel van traumacentra LvTC heeft, mede op mijn verzoek, en in afstemming met de koepels van ziekenhuizen NVZ en academisch medische centra NFU een stand van zaken rapportage opgesteld. Deze rapportage die eind december 2007 aan mij is aangeboden, doe ik u bijgaand toekomen.
Bevindingen
De rapportage ‘stand-van-zaken Regionaal Overleg Acute Zorgketen – zomer 2007’ geeft inzicht in de vorderingen die in de 10 regio’s gemaakt worden met het vorm en inhoud geven van het ROAZ. De rapportage focust vooral op het aspect van de regionale samenwerking en gaat niet over de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg als dusdanig. In alle regio’s is men aan de slag gegaan, zijn de meeste zorgaanbieders bestuurlijk en inhoudelijk betrokken, is er sprake van een jaarplan en zijn in de meeste regio’s voor de vijf landelijk gekozen acute aandoeningen werkgroepen gevormd. Aangegeven wordt dat komend jaar de vergelijkbaarheid van de data zal moeten toenemen en dat gewerkt moet gaan worden aan een betere informatie- en kennisuitwisseling tussen de verschillende regio’s. De rapportage geeft ook aan dat het veel inspanning en tijd kost om de vele partijen bij het overleg te betrekken en dat inzicht in elkaars cultuur en methoden moet groeien.
Daarnaast wordt aangegeven dat het ROAZ meer aandacht zal gaan schenken aan de inspanningen op het gebied van voorbereiding op geneeskundige hulpverlening bij rampen. Om die reden is in alle regio’s ook de regionaal geneeskundig functionaris betrokken bij het ROAZ.
Reactie
Deze ROAZ-rapportage biedt een eerste inkijk waar het de regionale afstemming acute zorgketen betreft. Dit overleg blijkt, zoals bedoeld, een forum waar aanbieders van acute zorg met elkaar werken aan het inzichtelijk maken en verbeteren van de acute zorgprestaties. De rapportage maakt ook duidelijk dat de verwachtingen over de invloed van dit overleg en de betrokkenheid van alle acute zorgpartners met voorzichtig optimisme beschouwd kan worden. Het is echter ook, zoals met alle complexe processen, wennen aan elkaar en dat kost tijd en inspanning.
Ik wil benadrukken dat het vergroten van het inzicht en het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van de regionale acute (keten)zorg dermate belangrijk zijn, dat de, bij wet benoemde plicht tot deelname, niet te lichtvaardig opgepakt kan worden. De ziekenhuizen met erkenning traumacentrum (‘traumacentra’) ontvangen vanaf 2008 ook extra financiering om de organisatie van dit overleg adequaat te kunnen opzetten.
Bij het opstellen van de ROAZ-rapportage is allereerst gekozen voor een zorginhoudelijke insteek, zoals die ook voor de ontwikkeling van de traumazorgketen is verlopen. Er is niet aan de regio’s gevraagd aan te geven met welke organisatorische veranderingen ze bezig zijn om een beter functionerende acute zorgketen te kunnen realiseren. Ik verwacht in komende rapportages daar een beter landelijk beeld van te krijgen. Ik wil wel een aantal ontwikkelingen op dit terrein noemen. Onlangs is door het CBOG (college voor beroepen en opleidingen in de gezondheidszorg) een rapport opgesteld (‘rollen en taakverdeling in de geïntegreerde zorg – evaluatie spoedposten Haarlem-Zuid en Waterland’) dat de resultaten van een studie naar de organisatie en uitkomsten van acute zorg op een spoedzorgpost (op één locatie geïntegreerde huisartsenpost en spoedeisende eerste hulp) beschrijft. Verder loopt momenteel een door mijn ministerie gesubsidieerde pilot die in vier regio’s test wat de resultaten zijn als alle partijen gebruik maken van één triage systeem (het Nederlands Triage Systeem). Dit NTS is door vier kennisorganisaties in de acute zorg ontwikkeld. Ik verwacht de uitkomsten van dit project eind 2008. Verder heb ik ZonMw opdracht gegeven in het eerste kwartaal 2008 het programma Spoedzorg te starten om wetenschappelijk gevalideerde kennis op dit terrein te vergroten en de toepassing van deze kennis in de praktijk te versnellen. Een onderdeel van dit programma vormt een op te zetten communicatieplatform, dat tegemoet komt aan de in de rapportage geuitte wens om de informatie- en kennisuitwisseling te bevorderen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg zal in 2008 komen tot de vaststelling van een set prestatie-indicatoren acute zorg, die inzicht geeft in zorginhoudelijke (keten)prestaties. Ten slotte wil ik melden dat het in 2006 gestarte ZonMw-programma ‘verbetering van de kwaliteit van het ziekenhuis rampen opvang plan (ZIROP)’, een meer structurele invulling krijgt met het opleiden, trainen en oefenen ter voorbereiding op hulpverlening bij crises en rampen. Ik heb u onlangs over dit onderwerp een brief gestuurd .
Ik neem mij voor u jaarlijks op de hoogte te brengen van de voortgang van deze activiteiten.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink