Antwoorden op kamervragen van Leijten over de problemen rond jongerenplekken in (kleinere) gemeenten
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DJG-K-U-2826129
1 februari 2008
Antwoorden van minister Rouvoet op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over de problemen rond jongerenplekken in (kleinere) gemeenten (2070808210).
Vraag 1
Wat is uw oordeel over het artikel “Argwanende ouderen jagen jongeren woonbuurt uit”? 1)
Antwoord 1
Ik heb het artikel “Argwanende ouderen jagen jongeren woonbuurt uit” met interesse gelezen.
Vraag 2
Bent u op de hoogte van geannuleerde jongerenvoorzieningen, zoals trapveldjes, skatebanen, hangplekken, buurtcentra, enzovoort, vanwege verzet van buurtbewoners? Zo ja, in welke gemeenten speelt deze problematiek? Zo neen, bent u bereid te onderzoeken hoe vaak en waar dit voorkomt?
Antwoord 2
Ik weet dat deze problematiek zich voordoet in gemeenten. Of een probleem zich voordoet hangt vooral af van lokale omstandigheden, zoals de situering; het vanaf het begin betrekken van omwonenden bij de ontwikkeling; of betrokkenen er actief zijn of elkaar alleen ontmoeten; of jongeren verantwoordelijkheid voor de ruimte krijgen; of er toezicht aanwezig is als dat nodig is, en of dergelijke voorzieningen deel uitmaken van een breder voorzieningenbeleid voor de jeugd. Inzicht in wat de voorwaarden zijn voor het slagen van gemeentelijk speelruimtebeleid is er zeker. Daar is het in mijn antwoord op vraag 3 genoemde handboek op gebaseerd. Een overzicht van gemeenten waar dat niet altijd lukt is er niet. Gezien de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten en de verschillende lokale omstandigheden, vind ik het hebben van een overzicht voor mijn beleid ook niet zinvol en er is derhalve ook geen aanleiding dit te onderzoeken.
Vraag 3
Bent u van mening dat jongerenvoorzieningen in een buurt gelegen moeten zijn? Zo ja, wat is uw oordeel over gemeenten die deze voorzieningen aan de rand van de gemeente situeren? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 3
Ik vind het belangrijk dat jongerenvoorzieningen buiten, zoals speel- en sportvoorzieningen, zoveel mogelijk in een buurt liggen waar jongeren wonen. Dat is altijd heel vanzelfsprekend geweest. In de afgelopen decennia is er helaas een trend ontstaan dat bijvoorbeeld sportvoorzieningen naar de rand van dorpen en steden zijn verplaatst. Het is echter een verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf om het lokale beleid voor ruimtelijke ordening, waaronder ruimte voor spelen en jongerenvoorzieningen, te bepalen en uit te voeren.
Op 14 april 2006 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) een beleidsbrief buitenspeelruimte aan u en alle gemeenten gezonden ter nadere uitwerking van de Nota Ruimte op dit punt. In deze beleidsbrief worden gemeenten opgeroepen om drie procent van nieuw te ontwikkelen wijken te reserveren voor buitenspeelruimte. Daarnaast is een handboek gemeentelijk speelruimtebeleid uitgebracht. In dit handboek zijn ook handreikingen opgenomen voor gemeenten hoe zij in hun beleid andere bewoners, waaronder ouderen, kunnen betrekken bij het realiseren van speelruimte. Buitenspeelruimte heeft immers een sterke invloed op de dagelijkse leefomgeving. Het is daarom essentieel dat jonge en volwassen bewoners nauw betrokken zijn bij alle stadia van de ontwikkeling en uitvoering van beleid.
Vraag 4
Hebt u inzicht in de inspanningen van gemeenten als het gaat om jongerenvoorzieningen? Zo neen, waarom niet en bent u bereid te onderzoeken hoe gemeenten omgaan met jongerenvoorzieningen? Zo ja, wat is uw oordeel over de inspanningen?
Antwoord 4
In 2007 is in het kader van beleidsevaluatie door VROM/WWI een nulmeting uitgevoerd hoe gemeenten omgaan met de 3-procentsnorm voor buitenspeelruimte en het uitgebrachte handboek speelruimtebeleid. Jongerenvoorzieningen is overigens een breder begrip dan speelruimte. De definitieve resultaten van dit onderzoek komen binnenkort beschikbaar.
Vraag 5
Bent u van mening dat de zorg voor jongerenvoorzieningen enkel een zaak van gemeenten is? Zo ja, waarom? Zo neen, welke mogelijkheden ziet u om samen met gemeenten het voorzieningenniveau voor jongeren te versterken?
Antwoord 5
In het antwoord op vragen 3 en 4 heb ik aangegeven wat de rol van gemeenten is en op welke wijze ik samen met betrokken collega’s deze rol stimuleer en faciliteer en wij elkaar dus versterken.
Vraag 6
Bent u van mening dat een eigen plek voor jongeren om samen te komen een preventieve werking heeft als het gaat om overlast? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 6
Jazeker. Veilige en bespeelbare openbare ruimte en goede voorzieningen hebben een groot positief effect op het welzijn van kinderen en jongeren. Daardoor hebben zij een preventieve werking als het gaat om overlast. Als jongeren daar ook nog actief kunnen bewegen hebben ruimte en goede voorzieningen tevens een positief effect op de gezondheid.
Vraag 7
Wat is uw oordeel over de mogelijke trend om “Mosquito’s” 2) in te zetten om hangjongeren te weren uit een gebied? Vindt u dit een effectief middel om overlast tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 7
Het is bekend dat in verschillende gemeenten (onder meer Rotterdam) gebruik wordt gemaakt van zgn. Mosquito's om overlast door jongeren tegen te gaan op bepaalde locaties. Het spreekt vanzelf dat dit instrument niet bedoeld is voor de buitenspeelruimte voor jongeren.
Over de voor- en nadelen en de effectiviteit van dit instrument is nog weinig bekend. Daarom zal eerst nader onderzoek naar het gebruik van Mosquito's moeten worden gedaan. De indruk bestaat dat het instrument effectief kan werken om jongeren van een bepaalde locatie weg te krijgen. De meeste ouderen kunnen het hoogfrequente geluid niet horen. Het is echter ook goed mogelijk dat door het gebruik overlast ontstaat voor mensen voor wie het niet bedoeld is, maar die wel het geluid kunnen horen zoals kleine kinderen.
Bovendien is het de vraag of er een voldoende wettelijke grondslag voor bestaat tegen de achtergrond van de artikelen 10 (persoonlijke levenssfeer) en 11 van de Grondwet (onaantastbaarheid van het lichaam). Daar zal nader naar gekeken worden. Ik zal bezien of de commissie 'Veiligheid en persoonlijke levenssfeer', die door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 7 december 2007 is ingesteld (Stcrt. 244), deze casus kan betrekken bij haar werkzaamheden.
1) Algemeen Dagblad, 10 januari 2008
2) http://www.rhinegroup.nl/main.php