Antwoord van de regering op vragen over coproducties
Antwoord van de regering op vragen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken over het overzicht van de coproducties die ministeries bij de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) hebben aangemeld.
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 30 augustus 2007
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de navolgende vragen over de brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken over het overzicht van de coproducties die ministeries bij de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) hebben aangemeld en die in 2006 zijn uitgezonden (30 800 III nr. 13) aan de regering voorgelegd.
De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 29 augustus 2007.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Leerdam
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1.
Wat is het totale bedrag dat de departementen en bestuursorganen hebben besteed aan coproducties in 2006?
Het bedrag dat departementen en bestuursorganen hebben besteed aan productiekosten van coproducties in 2006 is ongeveer euro 5 000 000. Daarbij gaat het om de coproducties die bij de RVD zijn aangemeld.
2.
Kan de minister-president aangeven hoeveel kosten in totaal gemoeid waren met de coproducties op radio- en televisie voor departementen en voor omroepen? Hoeveel is
«in natura» bijgedragen? Kan die inhoudelijke bijdrage worden becijferd?
De minister president heeft alleen zicht op de productiekosten van de bij de RVD aangemelde coproducties (zie vraag 1).
3.
Heeft de minister-president inzicht in de productiekosten? Hoe verhouden die zich tot de totaalkosten van coproducties? Hoe zit het met de uitzendkosten?
De productiekosten van de bij de RVD aangemelde en in 2006 uitgezonden coproducties bedragen in totaal ongeveer euro 18 000 000. Ministeries en bestuursorganen hebben hieraan euro 5 000 000 bijgedragen. De zendtijd wordt niet bij de productiekosten gerekend. Er is geen inzicht in de totaalkosten van coproducties, zoals kosten voor promotie, marketing, belminuten, callcenter etc.
4.
Hoe zit het met de verhouding tussen kosten en kwaliteit? Wordt dat getoetst? Door wie?
De kwaliteit van een coproductie als communicatiemiddel wordt bepaald door het bereik van de coproductie en de realisatie van communicatiedoelen, zoals de mate van kennisoverdracht, en de invloed op houding en gedrag van de kijker. De afweging of de kosten in verhouding staan tot de kwaliteit is een verantwoordelijkheid van de bij de coproductie betrokken minister.
5.
Vertoont het aantal coproducties - in 2006 zijn er 75 uitgezonden - een stijgende lijn? Kan de minister-president cijfers over de afgelopen jaren geven? Wat zijn de verwachtingen omtrent de aantallen voor 2007 en voor de komende jaren?
In 2005 zijn 46 coproducties aangemeld en uitgezonden. Dit was een forse stijging in vergelijking met 2004 toen er 13 zijn aangemeld en uitgezonden. Belangrijkste verklaring voor deze stijging is dat per 1 januari 2005 de nieuwe Aanwijzingen voor coproducties gelden met ondermeer de verplichting om voorgenomen coproducties aan te melden bij de RVD. In 2006 zijn er 71 coproducties uitgezonden (1). De verwachting voor 2007 is weer een daling. Op dit moment (begin september 2007) zijn er 44 coproducties bij de RVD aangemeld die in 2007 zijn of worden uitgezonden. Aantallen voor de komende jaren zijn nog niet bekend.
6.
Weerspiegelen de 75 coproducties in 2006 - zoals uitgesplitst naar de verschillende departementen - de beleidsprioriteiten van het (toenmalige) kabinetsbeleid?
Een coproductie wordt als communicatiemiddel ingezet om een beleidsdoel mede te realiseren. De keuze voor en de realisatie van een coproductie is de verantwoordelijkheid van de betrokken minister.
7.
Welke communicatiedoelstellingen hanteert het kabinet?
Uitgangspunt van de communicatie van de Rijksoverheid is voldoen aan het recht van de burger op communicatie met en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur. De communicatie van de rijksoverheid is altijd gericht op de inhoud van het beleid, en in dat verband tevens op het functioneren van de overheid als zodanig. De uitgangspunten voor overheidscommunicatie zijn voor het laatst herzien in 2001 en zijn vastgelegd in de kabinetsreactie (dd. 21 november 2001) op het rapport van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie (commissie Wallage). Per kabinetsperiode worden uitgangspunten voor de communicatie geformuleerd met betrekking tot de beleidsprioriteiten van het kabinet.
8.
In welke zin verschillen de communicatiedoelstellingen van dit kabinet van het vorige kabinet?
De uitgangspunten verschillen niet (zie vorige vraag). Wel heeft het nieuwe kabinet andere beleidsprioriteiten geformuleerd dan het vorige kabinet. Deze zijn te vinden in het Coalitieakkoord en het Beleidsprogramma. Het kabinet neemt zich voor om scherper en selectiever te zijn in hetgeen gecommuniceerd wordt om versnippering van de communicatie van de overheid te voorkomen en het effect van communicatie-uitingen van de overheid te vergroten. Het kabinet heeft zich dit voorgenomen naar aanleiding van conclusies en aanbevelingen van het recente IBO Overheidscommunicatie, die op 13 augustus 2007 naar de Tweede Kamer is gezonden. Zie ook de kabinetsreactie van 13 augustus 2007 op de IBO Overheidscommunicatie.
9.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de ministeries bij het gebruik van coproducties?
Ministeries overwegen een coproductie doorgaans als een aanvullend communicatiemiddel wanneer andere middelen, zoals Postbus-51 radio en tv-inzet, internet, adverteren in print en/of brochures niet of minder goed tot het gewenste effect leiden. De onderwerpen waarover wordt gecommuniceerd en de doelgroepen verschillen per beleidsterrein. Vandaar het verschil tussen ministeries.
10.
Is het relatief grote aandeel van BuZa/NCDO - lees: ontwikkelingssamenwerking - een weloverwogen, bewuste vorm van besteding van het budget voor ontwikkelingssamen-werking? Is deze keuze afgewogen tegen de inzet van andere middelen en beleids-instrumenten?
Het antwoord op deze vraag is tot stand gekomen in overleg met BuZa.
Zoals bekend wordt een deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking ingezet voor voorlichting en draagvlakverbreding. Een deel van de activiteiten op dit terrein wordt uitgevoerd door de NCDO, die daarvoor een subsidie ontvangt van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij het bepalen van de concreet door de NCDO uit te voeren activiteiten zijn de jaarlijks door het ministerie vastgestelde thema's en aandachtsgebieden leidend. Om een zo hoog mogelijk rendement te realiseren wordt een mix van voorlichtings- en draagvlakactiviteiten ingezet. Co-producties zijn een onderdeel van deze «communicatiemix». Deze worden conform de geldende regels aangemeld bij de RVD.
11.
Waarom is er geen coproductie gericht op inburgering, Nederlands als Tweede Taal, basiseducatie (alfabetisering), opvoedingsondersteuning en dergelijke terwijl grote gemeenten, ROC's en regionale omroepen (ETV) hiervoor veel investeringen doen?
Het antwoord op deze vraag is tot stand gekomen in overleg met VROM/WWI.
Er is op diverse andere manieren geïnvesteerd in deze thema's. Onder de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) zijn de afgelopen jaren verschillende malen subsidies verstrekt in het kader van inburgering, Nederlands als tweede taal en opvoedingsondersteuning. Op deze manier is de methode Spraakmakers als lesmateriaal ontwikkeld voor opvoedingsondersteuning.Verder is subsidie aan regionale omroepen (ETV) verleend voor de ontwikkeling van programma's voor televisie en internet en voor lesmateriaal behorend bij deze programma's. Ook is een bijdrage verleend aan de uitgave van leesboekjes voor volwassen autochtonen en allochtonen op de taalniveau's A1 en A2.
Met de invoering van de Wet inburgering (Wi) op 1 januari 2007 is het aan gemeenten om op lokaal niveau het aanbod van cursussen te bepalen en zelf in te kopen. In de Wi zijn wel de eindtermen vastgelegd, maar docenten en deelnemers kunnen de inhoud van de cursus of de inhoud van het lesmateriaal zelf bepalen. De marktwerking bij het aanbieden van inburgeringscursussen heeft tot gevolg dat het aanbod van (multimediaal) materiaal inmiddels vergroot is.
12.
Wat zijn de (gemeten) effecten van de, in het overzicht genoemde, '&-campagne', zoals in 2006 gevoerd door het ministerie van Justitie? Heeft die aan de verwachtingen voldaan?
Het antwoord op deze vraag is tot stand gekomen in overleg met VROM/WWI.
De uitkomsten van de derde effectmeting van de integratiecampagne (&-campagne) zijn 16 juli jl. reeds aangeboden aan de Tweede Kamer (TK 5495424, nr. 07). Deze meting heeft plaatsgevonden van 9 tot 30 april jl. Het betreft de slotmeting van de &-campagne die op 22 mei jl. is afgerond. Eerdere metingen zijn uitgevoerd in oktober/november 2005 (0-meting), maart/april 2006 (1e meting) en november 2006 (2e meting). Over deze uitkomsten is uw Kamer reeds eerder geïnformeerd (TK 30 304, nr. 11 en TK 30 810, nr. 4).
13 en 14.
Vindt er effectmeting plaats? Levert deze vorm van overheidscommunicatie een bijdrage aan wat er van wordt verwacht, niet alleen aan kennis, maar ook in termen van houding en gedrag? Kunnen de resultaten van de effectmeting aan de Kamer ter beschikking worden gesteld? Zo neen, waarom niet?
Indien geen effectmeting plaatsvindt, zou daaraan dan niet de hoogste prioriteit moeten worden gegeven? Is de minister-president van mening dat geen voorlichtingsgelden dienen te worden besteed aan coproducties waarvan de effecten ongewis zijn?
Op dit moment wordt het effect van coproducties niet systematisch gemeten. Mede door de aanbevelingen in het IBO Overheidscommunicatie zal daar in de toekomst meer aandacht aan besteed worden. Er wordt een instrument ontwikkeld waarmee de effecten van coproducties gemeten kunnen worden. Het doel van deze methodiek is vergelijkbaar met het effectonderzoek naar Postbus 51 campagnes. Daarbij gaat het om het analyseren van het bereik en de communicatiekracht van coproducties, het bepalen van de mediawaarde en het meten van effecten in relatie tot de doelstellingen (kennis, houding, gedrag).
15, 16 en 17.
Laat de effectiviteit van coproducties thans te wensen over, gelet op het feit dat er meer aandacht zal zijn voor de relatie tussen de kosten van een coproductie en de effectiviteit ervan? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zal de extra aandacht voor de relatie tussen de kosten van een coproductie en de effectiviteit ervan gevolgen (kunnen) hebben voor het realiseren van coproducties? Zo ja, welke gevolgen? Indien de extra aandacht voor de relatie tussen de kosten van een coproductie en de effectiviteit ervan reeds in 2006 had gegolden, wat zouden dan de gevolgen voor de 75 coproducties zijn geweest?
Op dit moment wordt - zoals hierboven gemeld - het effect van coproducties niet systematisch gemeten. De verwachting is dat de kwaliteit van coproducties als communicatiemiddel verbetert als er meer kennis is over de effectiviteit van coproducties. Dit leert de ervaring met overheidscampagnes. Sinds 1999 wordt er onderzoek gedaan naar het effect van overheidscampagnes en is de kwaliteit en effectiviteit sterk verbeterd.
18.
Werkt de meldingsplicht bij de Rijksvoorlichtingsdienst naar tevredenheid? Doen alle departementen mee? Is een versterkte coördinatie vanuit de RVD (regierol) wenselijk?
Sinds 2005 worden er meer coproducties aangemeld bij de RVD (zie ook antwoord op vraag 5). De RVD toetst of ministeries zich aan de Aanwijzingen voor coproducties houden. De kwaliteit van de aanmeldingen is doorgaans goed; departementen blijken de Aanwijzingen goed te kennen en na te volgen. Een versterkte coördinatie op de handhaving van de Aanwijzingen vanuit de RVD is derhalve niet noodzakelijk - ook gezien de ministeriële verantwoordelijkheid voor coproducties.
19.
Hoeveel coproducties zijn na advies van de RVD niet uitgezonden? Kan de minister-president inzicht geven in de redenen die aanleiding hebben gegeven af te zien van uitzending? Hoeveel coproducties zijn te laat aangemeld? Zijn die toch, eventueel ongetoetst, uitgezonden?
In 2006 zijn er twee coproducties na melding bij de RVD niet doorgegaan. Bij één coproductie werden ministerie en omroep het niet eens over het uitzendtijdstip. Bij een tweede coproductie werden ministerie en omroep het niet eens over de inhoudelijke betrokkenheid van het ministerie. Twee coproducties zijn te laat (terwijl ze al uitgezonden werden) aangemeld. Afgezien van de te late aanmelding voldeden deze twee coproducties wel aan de Aanwijzingen.
20.
Melden alle ministeries voorgenomen coproducties ook daadwerkelijk aan bij de RVD? Hoe kunt u waarborgen dat iedere coproductie gemeld wordt en dus in dit overzicht is opgenomen nu ten minste twee ministeries ontbreken, namelijk Financiën en Algemene Zaken?
De ministeries kennen de Aanwijzingen voor coproducties goed, zo blijkt uit de praktijk. Het feit dat Financiën en AZ ontbreken in het overzicht betekent dat deze ministeries geen coproducties als communicatiemiddel hebben ingezet.
21.
Melden de zbo's hun voorgenomen coproducties ook bij de RVD? Zo nee, waarom niet?
Er is geen zicht of ZBO's coproducties hebben. Ze worden in ieder geval nauwelijks aangemeld bij de RVD. Het melden van coproducties van ZBO's is de verantwoordelijkheid van de minister aan wie de ZBO verbonden is.
22.
Hoe vindt de selectie plaats van omroepen waarmee coproducties worden gerealiseerd? Is daarbij een aanbestedingsplicht aan de orde, of blijven de opdrachten onder de aanbestedingsgrens voor diensten?
De selectie van een omroep en/of een productiemaatschappij vindt doorgaans plaats aan de hand van kijkerprofielen en verwachte mediaperformance zoals bereik en beschikbare tijdstippen. Er is daarbij geen aanbestedingsplicht (Art 15b van BAO).
23.
Duidt het voornemen van de Voorlichtingsraad om coproducties met omroepen «meer dan voorheen in te passen in de communicatiedoelstellingen van het kabinet» op een wildgroei? Konden departementen tot nu toe betrekkelijk ongestoord hun gang gaan?
De communicatie van de rijksoverheid, en daarmee ook communicatie via coproducties, is altijd gericht op de inhoud van het beleid, en in dat verband tevens op het functioneren van de overheid als zodanig. Per kabinetsperiode worden er, passend bij de prioriteiten van het kabinet, uitgangspunten voor de communicatie geformuleerd en communicatiemiddelen ingezet. Het kabinet heeft zich, naar aanleiding van de conclusies van het IBO Overheidscommunicatie, voorgenomen om scherper en selectiever te zijn in hetgeen gecommuniceerd wordt om versnippering in de communicatie van de Rijksoverheid te voorkomen en het effect van communicatie-uitingen te vergroten.
24.
Heeft de Voorlichtingsraad een vetorecht? Verdient de toekenning van een vetorecht aanbeveling, in het licht van de aankondiging om coproducties meer in het grotere geheel van de overheidscommunicatie in de passen?
De Voorlichtingsraad heeft geen vetorecht. De Voorlichtingsraad is een ambtelijk interdepartementaal overleg.
25.
In welke zin zal het proces rond coproducties worden geprofessionaliseerd?
Het kabinet heeft zich, naar aanleiding van de conclusies van het IBO Overheidscommunicatie, voorgenomen om scherper en selectiever te zijn in hetgeen gecommuniceerd wordt om versnippering van de communicatie van de overheid te voorkomen en het effect van communicatieuitingen van de overheid te vergroten. Dit geldt ook voor de inzet van coproducties als communicatiemiddel. Daarnaast wordt onderzocht hoe de kennis-, houdings- en gedragseffecten van een coproductie gemeten kunnen worden. Daarvoor wordt een bruikbaar instrument ontwikkeld. De Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 800 III, nr. 16 6 verwachting is dat de kwaliteit van coproducties als communicatiemiddel verbetert als er meer kennis is over de effectiviteit van coproducties.
1) Ter aanvulling op het overzicht over 2006 (30 800 III, nr. 13): twee coproducties blijken niet in 2006, maar in 2007 uitgezonden, te weten: Nederland onderweg (V&W) en Waterwegen in Limburg (VROM). De twee coproducties van SZW die niet zijn uitgezonden, zijn per abuis opgeteld bij de in 2006 uitgezonden coproducties. Dit betekent dat er in totaal 71 coproducties zijn uitgezonden in 2006, die vooraf zijn aangemeld bij de RVD.