Seminar Towards an Entrepreneurial Society
Toespraak minister M.J.A. van der Hoeven over de ondernemerscultuur in het MKB, Seminar Towards an Entrepreneurial Society Den Haag, 10 januari 2008
Dames en heren,
We zijn hier vandaag bijeen onder het motto Towards an entrepreneurial society. Als ik dat een beetje vrij mag vertalen: 'Naar een vruchtbare bodem voor een bloeiend MKB'.
Om vruchtbaar te zijn, moet die bodem voldoende mogelijkheden voor financiering bevatten. Dat onderwerp heeft al jaren de aandacht van Kamer en kabinet. Bijvoorbeeld de motie-Ten Hoopen over een innovatiefonds en de motie-Smeets over kleine kredieten.
Deze politieke aandacht heeft er aan bijgedragen dat het financiële instrumentarium van de overheid de afgelopen tijd al flink is verbeterd. Als er dus gevraagd wordt om nog méér instrumenten, moet je goed kijken of die wel nodig zijn. Daarom ben ik ook zo blij dat de heer Von Dewall een club experts bij elkaar haalde om eens goed te kijken hoe het nou precies staat met de financiering van het MKB in Nederland.
EZ heeft de Expertgroep KMO Financiering feitelijk geadopteerd. En die familieband mag u opvatten als een blijk van instemming met de bevindingen uit het rapport van de groep, 'Het vermogen om te ondernemen'.
De belangrijkste conclusie uit het rapport luidt dat er eigenlijk niet zoveel mis is met de financiering van het MKB. Behalve dan voor innovatieve starters. De meeste MKB-ers hebben geen last van een finance gap. Het rapport van de Expertgroep is, anders dan sommige rapporten, nu eens géén lange verlanglijst aan de overheid. Dat is allemaal goed nieuws en daar mogen we best tevreden mee zijn.
Maar er is een keerzijde. Het KMO-rapport zegt namelijk ook iets over onze ondernemerscultuur. Kijk, het is natuurlijk prettig als de meeste bedrijven geen probleem hebben met hun financiering. Maar je moet je dan meteen afvragen of hun ambitie wel groot genoeg is.
Volgens het rapport is dat eigenlijk niet zo. En dat is een teken dat we in Nederland geneigd zijn om risico's zoveel mogelijk vermijden. Dat we iets te voorzichtig zijn. Dat het schort aan onze ondernemerscultuur.
We hebben bijvoorbeeld geen traditie van ondernemen met de hulp van externe risicodragende kapitaalverschaffers, zoals Engeland of de VS. Het ontbreekt ons aan de interne drang en het gevoel van urgentie om te groeien. Veruit de meeste ondernemers willen niet verder springen dan hun financiële polstok lang is. Op zich een prima uitgangspunt. Maar als je echte ambitie hebt om te groeien, zorg dan dat je een langere polstok krijgt. Het doorsnee Nederlandse bedrijf doet dat niet omdat men te risicomijdend is of omdat men geen pottenkijkers wil in de persoon van nieuwe aandeelhouders, die meebetalen aan die langere polstok. Begrijpt u me goed: ik pleit niet voor roekeloos ondernemerschap, maar voor ondernemerschap met ambitie waarbij gecalculeerde risico's worden genomen.
Professor Audretsch, die straks het woord voert, schreef eens: 'Je vader werkte zijn hele leven voor dezelfde baas, jij bent al een paar keer van baan veranderd, je kinderen hebben op hun dertigste al vier werkgevers gehad en hún kinderen zullen ondernemer zijn.' Dat is de entrepreneurial society waarop wij afstevenen.
Deze opvatting wint snel terrein. Ik zie dat bijvoorbeeld ook bij het Innovatieplatform, dat steeds meer aandacht besteedt aan ondernemerschap. Om in een Global Economy ons hoofd boven water te houden moeten we een kenniseconomie zijn. Ondernemen en innovatie zijn daarin onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Dat sluit volledig aan bij de visie van de heer Audretsch die u zodadelijk zal toespreken.
Het Innovatieplatform en EZ komen dit jaar dan ook met een Ondernemerschapspakket.
Ik noem daarvan drie onderdelen:
• een onderzoek naar de attitude in Nederland ten opzichte van ondernemerschap en knelpunten die ondernemers ondervinden in verschillende stadia van groei;
• een nieuwe impuls voor de ondernemingsplan-wedstrijd New Venture;
• een landelijk dekkend Snelle Groeiers-initiatief, met als doelstelling 100 bedrijven in een periode van 5 jaar te ondersteunen bij het realiseren van een omzetgroei van enkele miljoenen per jaar tot tenminste 20 miljoen.
Sprekend over het Innovatieplatform: een andere troef die wij moeten uitspelen is de kwaliteit van het Nederlandse R&D. Die is (helaas in tegenstelling tot de kwantiteit!) uitstekend. Maar we kunnen en doen er nog te weinig mee: de bekende kennisparadox. Valorisatie van kennis staat daarom hoog op onze agenda. In de Innovatieprogramma's, gericht op onze sleutelgebieden (moet ik ze nog noemen?) maken we daar werk van. Ons innovatiebeleid is er nu ook op gericht de slag van R&D naar de markt te maken. Daarvoor hebben we steeds meer kleine innovatieve bedrijven nodig.
Maar ik keer terug naar de hoofdlijn van mijn betoog.
Dames en heren, we beginnen met het bevorderen van een ondernemerschapscultuur niet bij nul.
Ik mocht in september de Ondernemerschaps-barometer van de Kamer van Koophandel in ontvangst nemen. Daaruit blijkt dat de wil in Nederland om een onderneming te starten sinds vorig jaar verder is gestegen. De wil om te ondernemen moet er zijn, maar het komt natuurlijk wel op doen aan: echt starten en verder doorgroeien.
Hoeksteen in een entrepreneurial society zijn jonge, innovatieve bedrijven. Maar zoals het rapport van de commissie Von Dewall aangeeft, zit bij deze categorie juist het probleem van gebrek aan risicodragend kapitaal. Vanwege de risico's en omdat die nog geen gevestigde reputatie hebben.
Ik vergelijk die bedrijven wel eens met bomen. Als hun wortels niet meer kunnen groeien, krijgt de boom het moeilijk. Verplaats je de boom en geef je hem de ruimte, dan kan hij tot volle wasdom komen. Zo is het met die jonge ondernemingen ook: als zij hun goede ideeën niet gefinancierd krijgen, blijft hun groei steken - en daarmee de Nederlandse economie. Bied je ze passende financiering, dan bloeien ze op - en de economie met hen.
Daar moeten we dus werk van maken! Zeker omdat het KMO-rapport signaleert dat juist technostarters problemen hebben met de financiering. Dat kan de bedoeling niet zijn.
Want natuurlijk vormen de technostarters maar een klein deel van alle ondernemers, maar hun belang voor de Nederlandse economie is groot. Want als we ergens behoefte aan hebben, dan zijn het wel technostarters: jonge, slimme bedrijfjes die vernieuwende producten op de markt brengen.
Zij zijn de voorhoede van de entrepreneurial society. Maar juist zij moeten flink investeren in apparatuur en in technologische processen. En daarvoor ontbreken vaak de middelen. En we willen toch niet dat de kweekvijvers van innovatie moeten lijden onder een gebrekkig werkende financiële markt?
Dat betekent niet dat we weer allerlei nieuwe financiële instrumenten moeten ontwikkelen. We hebben onze financiële instrumenten in de afgelopen tijd al veel meer toegesneden op meer risicovolle bedrijven. Denkt u aan de co-funding van fondsen voor technostarters. Of aan de groeifaciliteit, dus de garantieregeling voor risicokapitaal voor het MKB. Denkt u ook aan het Besluit Borgstelling MKB Kredieten. Het kabinet heeft het budget voor de BBMKB structureel verhoogd. Onder meer ten behoeve van internationale expansie van MKB bedrijven. Volgens de Dutch Trade Board en MKBNL is voor MKB bedrijven financiering een knelpunt. Per 1 januari 2008 is daarom euro 45 mln aan extra garantiebudget beschikbaar gesteld voor de financiering van internationale activiteiten van het MKB.
Verder introduceren we innovatiekredieten voor ontwikkelingsprojecten in het MKB, iets waar de heer Von Dewall sterk op aandrong bij de presentatie van zijn rapport.
Maar we blijven alert op ontwikkelingen en signalen uit de markt. Uit het KMO-rapport blijkt dat veel informele investeerders in Nederland te risicomijdend zijn. Juist om die innovatieve bedrijven voldoende groeikansen te bieden, ga ik daar iets aan doen. Ik ga informal investment een duwtje in de rug geven, zoals het beleidsprogramma van het kabinet al aankondigde. Die informele investeerders zijn de belangrijkste financiers voor starters en kleine groeibedrijven. Ze investeren bedragen die voor de reguliere participatiemaatschappijen te klein zijn en, wat minstens zo belangrijk is, ze coachen de bedrijven waarin ze investeren. Mijn ministerie heeft de afgelopen maanden gesproken met alle netwerken van informal investors en ook persoonlijk met een aantal van die investeerders. Daaruit blijkt dat die partijen veel voorstellen van starters en groeiers kwalitatief beneden de maat vinden. Ik ga de komende maanden een programma uitwerken, waar de volgende elementen in zitten:
• zorg dat de informele investeerders investeringrijpe voorstellen voorgelegd krijgen;
• zorg dat de netwerken versterkt worden en heel Nederland dekken;
• vergroot de bekendheid van informal investment bij potentiële informal investors en bij bedrijven die kapitaal zoeken van informal investors.
Mijn ambitie is om in april dit programma uitgewerkt te hebben.
Dames en heren,
Een cultuur veranderen is moeilijk. Dat lukt je niet met wat beleidsmaatregelen en kredieten. Toch ben ik optimistisch. Juist omdat overheid en bedrijfsleven het in grote lijnen eens zijn over de vraag wat er moet gebeuren. Wat mij ook vertrouwen geeft, is het feit dat het KMO-rapport niet alleen naar de overheid wijst. Het rapport is juist ook gericht tot banken, investeerders, accountants en bedrijfsadviseurs.
Velen van u behoren tot die beroepsgroepen. U kunt helpen door de plannen van ondernemers zó te onderbouwen dat ze voor financiers ook goed te beoordelen zijn. Verschillende adviseurs hebben al laten weten dat ze mee willen denken en mee willen doen.
Het doet me plezier dat we daarvan zelfs al een concreet voorbeeld zien. Want op basis van dit rapport gaat een commerciële organisatie binnenkort starten met een soort hypotheek-shop voor MKB-financiering. Het is een groot compliment als een onderzoeksrapport dat effect heeft.
Dames en heren,
Ik kan mij dus prima vinden in het rapport van de Expertgroep. Maar nu wil ik wel eens horen wat ú vindt. Dit seminar is een uitstekende gelegenheid om het stuk te toetsen aan het oordeel van deskundigen als uzelf.
Ik kan straks helaas niet bij de panel discussie zijn, maar Renée Bergkamp, mijn DG Ondernemen en Innovatie, wel.
Maar eerst wil ik mijn dank uitspreken aan alle leden van de Expertgroep. Aan de heer von Dewall, professor Van Praag, professor Dufhues, de heer Deitmers, de heer Houben, de heer Verdiesen en de heer van Hoesel. En uiteraard aan alle sprekers die vandaag er voor gaan zorgen dat we weer een stap verder komen met de financiering van kleine bedrijven die willen groeien. Ik wens u allen een leerzame bijeenkomst toe.
Dank u wel.