Regeling voor verdragsgerechtigden

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DZ-CB-U-2801530

8 januari 2008

Bij brief van 20 september 2007 vraagt u mijn reactie op een brief van de heer X uit Kinrooi (België) over de wettelijke regeling met betrekking tot de verdragsgerechtigden.

In zijn brief geeft de heer X aan zich niet te kunnen vinden in de wijze waarop de regeling is ingericht. Ik merk hierover het volgende op.

Tegenover het verdragsrecht is in de Verordening en de verdragen bepaald dat het land dat de kosten voor die zorg betaald, gerechtigd is om een bijdrage te vragen overeenkomstig de nationale wetgeving. De Nederlandse wetgeving bepaalt dat als grondslag voor de premieheffing het wereldinkomen geldt. Dit komt overeen met de situatie in een groot deel van de Europese Unie, onder meer in de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk en Ierland, waarbij het totale inkomen als grondslag geldt voor de financiering van de ziektekostendekking. Het arrest Nikula erkent de bevoegdheid van de lidstaten om bij het vaststellen van de verschuldigde bijdrage rekening te houden met buitenlandse pensioenen. Naar het zich laat aanzien bestaat er echter wel een verschil van inzicht met de Europese Commissie ter zake van de vraag op welke inkomens de volgens voormelde regel vastgestelde verdragsbijdrage mag worden ingehouden. De Europese Commissie stelt zich op het standpunt dat dit alleen mag worden ingehouden op het door het heffende land zelf uitgekeerde pensioen. Op grond van het beginsel van gelijke behandeling stel ik mij op het standpunt dat de vastgestelde verdragsbijdrage op ieder inkomensbestanddeel mag worden verhaald. Als iemand op grond van zijn wereldinkomen euro 6 800 verschuldigd is voor zijn ziektekostendekking acht ik het niet aanvaardbaar dat dit bedrag wel volledig kan worden geïnd bij iemand met een Nederlands pensioen van euro 29 000 en een buitenlands pensioen van euro 1 000 maar dat er slechts euro 1 000 kan worden geïnd wanneer het gaat om iemand met een Nederlands pensioen van euro 1 000 en een buitenlands pensioen van euro 29 000.
De Nederlandse visie wordt door de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers gedeeld en is ook in die zin geformuleerd in de gemoderniseerde Europese sociale zekerheidsverordening EG nr. 883/2004.
Voormelde systematiek wordt al gevolgd sinds de eerste internationale sociale zekerheidsverdragen, zoals EEG-Verordening nr. 3 inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers uit 1958. Daarbij was de bijdrage altijd gelijk aan de Nederlandse (ziekenfonds)premie. Hiertegen is nooit enig bezwaar gemaakt. Met de invoering van de Zvw zijn ook de voormalig particulier verzekerden verdragsgerechtigd geworden. Omdat bij deze groep de inkomensafhankelijke bijdrage vanwege het hogere inkomen een meer substantieel onderdeel uitmaakt van de totaal verschuldigde bijdrage dan in het verleden bij ziekenfondsverzekerden het geval was, werd al tijdens de parlementaire behandeling van de Zvw besloten om een korting van 30% op de AWBZ-component van de verdragsbijdrage aan te brengen.
Diverse belanghebbenden hebben nochtans tegen de samenstelling van de verdragsbijdrage geopponeerd. Naar aanleiding van een uitspraak van de kortgedingrechter te Den Haag op 31 maart 2006 en het verzoek van uw Kamer om de bijdrage voor verdragsgerechtigden naar woonland te differentiëren, zodat er geen onevenwichtigheid bestaat in de bijdragen die Nederlanders in de verdragslanden opbrengen en de kosten die voor hen worden gemaakt (motie Schippers) heeft mijn ambtsvoorganger daarom besloten om de hoogte van de bijdrage te differentiëren naar woonland door toepassing van de zogeheten woonlandfactor.
Hiermee namen betrokkenen nog steeds geen genoegen en verschillenden van hen hebben nadien bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het CVZ inzake de toepasselijkheid van de Verordening en de hoogte van de woonlandfactor.
De Raad van State heeft in deze zaken beslist dat de beslissingen van het CVZ geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Bezwaren daartegen zijn daarom niet mogelijk en de Raad van State heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Wel geeft de Raad van State aan dat voor betrokkenen een rechtsgang openstaat bij de pensioenuitkerende instellingen tegen de feitelijke inhouding van de bijdrage en de hoogte daarvan. Het gevolg van deze uitspraak is dat bij verschillende uitvoeringsorganen (SVB, UWV, CVZ en enkele honderden pensioenfondsen) en bij verschillende rechters geschillen over dezelfde onderwerpen kunnen gaan lopen. Dit is niet in het belang van de rechtszekerheid voor burgers en evenmin in het belang van de eenheid in rechtsgang, omdat zowel uitvoeringsorganen als rechters verschillende opvattingen kunnen hebben. Om dit tegen te gaan bereid ik thans een wijziging van de Zvw voor, waarbij dan de oorspronkelijke bedoeling van de Zvw bevestigd wordt, dat het CVZ in alle situaties als het bevoegde orgaan fungeert. Daarmee wordt tevens tegemoetgekomen aan de bezwaren van de uitvoeringsorganen overeenkomstig het signalement van het CVZ van 3 augustus jl.

Met betrekking tot de opmerking van de heer X dat Nederland met de verdragsbijdrage een onrechtmatig kostenvoordeel behaalt, wil ik wijzen op het volgende.
Uit het onlangs aan uw Kamer toegezonden Masterplan Buitenland, over de internationale aspecten van de Zvw, blijkt dat de verdragsbijdrage die wordt betaald door verdragsgerechtigden aanmerkelijk lager is dan de vergoeding die door Nederland wordt betaald aan de buitenlandse verzekeringsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor de zorgverlening aan betrokkenen.
Dat is dus in tegenspraak met de door de heer X opgeworpen stelling dat Nederland aan de toepassing van de Verordening en de verdragen verdient.

De kostenbalans voor verdragsgerechtigden is niet alleen in absolute zin gunstig voor hen maar ook in relatieve zin wanneer deze wordt vergeleken met de kostenbalans van in Nederland woonachtige pensioengerechtigden. Voor verdragsgerechtigden staan de verdragsbijdrage en kosten in een verhouding van 1 staat tot 2,3; voor in Nederland wonende pensioengerechtigden geldt een verhouding van ongeveer 1 op 2.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink