De effecten van beheer op wegbermvegetaties : resultaten van langjarig onderzoek naar vijf maairegimes en naar mantel- en zoombeheer
Op veel plaatsen in wegbermen bestaat het beheer uit tweemaal maaien, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. De veronderstelling dat dit verschralingsbeheer zou leiden tot hogere floristische en vegetatiekundige waarde is gebaseerd op een groot aantal onderzoeken vooral uitgevoerd in natuurterreinen (zie bijv. (Olff & Bakker 1991). Hieruit bleek dat een extensief maaibeheer, gekoppeld aan de afvoer van het maaisel, leidde tot een lagere productie en een meer open vegetatie. Bij deze lagere productie kregen ook minder concurrentiekrachtige soorten een kans. Hierdoor ontstaan soortenrijkere vegetaties met meer kruiden, vaak ook met bijzondere soorten. De vraag rees of een dergelijk verschralingsbeheer in wegbermen dezelfde resultaten zou hebben als in natuurgebieden. Daarnaast wilde Rijkswaterstaat weten of het huidige beheer voldeed, en of een lagere maaifrequentie tot gelijke of zelfs hogere natuurwaarde zou leiden. Een vermindering van de maaifrequentie kan bovendien de beheerkosten aanzienlijk verlagen. De kosten van maaibeheer in wegbermen vallen uiteen in de kosten van het maaien, afvoeren en verwerken van het maaisel. Afvoer van maaisel is in eerste instantie duurder. Door daling van de productie dalen deze kosten echter en kan de maaifrequentie omlaag, hetgeen bespaart op maaikosten. Hoe de totale beheerkosten afhangen van de maaifrequentie, afvoer en productiviteit is onderzocht door (de Jong et al. 2001). Door het vergelijken van de effecten van beheer op plekken met dezelfde uitgangssituatie kan worden onderzocht wat de effecten van dit beheer zijn. Verwacht werd dat het optimale beheer mogelijk zou verschillen bij verschillende abiotische omstandigheden. Daarom zijn het substraat en de aanwezigheid van beplanting (schaduw) in het onderzoek betrokken. In smalle bermen is het vanuit veiligheidsoogpunt noodzakelijk de vegetatie kort te houden, in brede bermen is er echter geen verkeerskundig bezwaar tegen het ontstaan van een zoom- en mantelvegetaties. Dergelijke vegetaties kennen een zeer extensief beheer en zijn daardoor economisch aantrekkelijk. De vraag is echter of deze vegetaties in wegbermen goed tot ontwikkeling kunnen komen. De houtige beplantingen in wegbermen lijken vrijwel nooit op natuurlijke mantelstruwelen, hagen of bossen (Sykora et al. 1993). De vraag is dan ook of de ontwikkeling van zomen en mantels qua natuurwaarde opweegt tegen het verlies aan soortenrijk grasland op dezelfde locatie. Om dit te onderzoeken is door Rijkswaterstaat DVS een proef opgezet met een extensief beheer, waarbij mantels en zomen konden ontstaan. Ook in dit onderzoek is de invloed van de ondergrond en beplanting betrokken (van den Hengel & van Schaik 1994).