Brief aan Tweede Kamer over Motie Van Raak tot instelling van een klokkenluidersfonds

Op 4 december jl. heeft uw Kamer de motie-Van Raak aangenomen (31 200 VII, nr. 29). Deze motie verzoekt de regering een fonds voor klokkenluiders in het leven te roepen. Tijdens het ordedebat van 4 december jl. verzocht het lid Van Raak om een brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin wordt gemeld hoe het kabinet uitvoering gaat geven aan bedoelde motie.

De motie is in het kabinet besproken. Deze brief die mede namens de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Justitie en Economische Zaken is opgesteld, beoogt de verlangde duidelijkheid te verstrekken.

Het is goed daartoe te resumeren wat reeds aan de motie-Van Raak is vooraf gegaan.

Bij brief van 21 juni 2004 antwoordde de Minister-President op vragen van het lid De Wit (SP) dat er gelet op de reeds bestaande beschermingsregels in de publieke sector en de gedragsregels in de marktsector geen dringende redenen zijn voor het instellen van een klokkenluidersfonds. Wel werd toegezegd dat de minister van SZW in reactie op het aan de Sociaal-Economische Raad gevraagde advies over klokkenluiders hierop nog nader zou ingaan. Dit is gebeurd bij brief van 5 april 2005, waarin de ministers van EZ, SZW en Justitie concludeerden dat er onvoldoende aanleiding bestond voor de oprichting van een klokkenluidersfonds.1

Ook de SER zag geen noodzaak voor een fonds voor klokkenluiders, onder verantwoordelijkheid van sociale partners. Een werknemer die een misstand meldt volgens de regels die de Stichting van de Arbeid ontworpen heeft, kan rekenen op bescherming. Werkgever en werknemer dienen zich tegenover elkaar te gedragen als goed werknemer en goed werkgever. Indien de werknemer als gevolg van zijn melding door de werkgever zou worden benadeeld, kan hij zijn schade terugvorderen op grond van bestaande wetgeving. Die biedt daarvoor verschillende aanknopingspunten, zoals de mogelijkheid van (schade)vergoeding bij ontslag, bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst en wegens onrechtmatige daad.2

Op 12 oktober 2007 stelde het lid Van Raak vragen aan de minister van BZK over de heer Ad Bos die de bouwfraude aan het licht heeft gebracht. De achterliggende vraag was gericht op de instelling van een klokkenluidersfonds.
Op 1 november 2007 stelden de leden Vermeij en Heijnen eveneens vragen over de heer Bos aan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie. Ook hier werd gevraagd naar de bereidheid de instelling van een klokkenluidersfonds te heroverwegen. Op beide sets vragen heeft de minister van SZW geantwoord mede namens de ministers van EZ en Justitie dat er geen noodzaak is dit standpunt in heroverweging te nemen.3
Ten aanzien van ambtenaren die als klokkenluiders optreden bestaat die noodzaak evenmin. Ik wijs u op de voor ambtenaren geldende rechtsbeschermingsbepalingen die expliciet zijn opgenomen in de Ambtenarenwet, de Militaire Ambtenarenwet 1931 en de Politiewet 1993.

Thans is aan de orde de motie-Van Raak, waarin uw Kamer verzoekt een fonds voor klokkenluiders in het leven te roepen. De instelling van een dergelijk fonds van overheidswege zal echter weinig toevoegen aan de bescherming die reeds geboden wordt en die als adequaat wordt gezien. Knelpunten en blinde vlekken die ertoe zouden kunnen leiden dat een klokkenluider financieel nadeel niet vergoed kan krijgen zijn er niet of nauwelijks. In het SER-advies van december 2004 worden als mogelijke knelpunten onder meer genoemd, de situatie waarin de klokkenluider als gevolg van het faillissement van de werkgever de (inkomens) schade niet kan verhalen en de situatie waarin de klokkenluider zich genoodzaakt ziet zijn juridische procedure wegens gebrek aan financiële middelen te staken. Deze situaties zijn, zoals in de brief van 5 april 2005 is opgemerkt, niet specifiek voor klokkenluiders, maar kunnen ook andere werknemers of derden raken. Zo kunnen klokkenluiders evenals andere justitiabelen die juridische procedures starten, van dezelfde voorzieningen gebruik maken voor de kosten van juridische procedures. De klokkenluider heeft recht op een toevoeging in het kader van de Wet op de rechtsbijstand als hij binnen de door deze wet gestelde inkomensvermogensgrenzen valt.

Het behoort tot de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers (zowel publiek als privaat) om maatregelen te treffen als het noodzakelijk wordt gevonden aanvullende compensatie te bieden voor klokkenluiders die in financiële problemen komen. Hierover kunnen in CAO’s afspraken worden gemaakt. Onder verwijzing naar de door de Kamer aanvaarde motie-Van Raak zal ik de sociale partners verenigd in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) wijzen op hun verantwoordelijkheid terzake en hen vragen te bezien of actie op dit punt noodzakelijk is. Voorts zal de minister van SZW de Stichting van de Arbeid verzoeken (zo nodig) een aanbeveling op te stellen in aanvulling op de reeds bestaande aanbeveling betreffende voorschriften die klokkenluiders in acht dienen te nemen om als zorgvuldig handelend te kunnen worden aangemerkt.

De door de indiener van de motie gestelde vraag hoe de overheid ervoor kan zorgen dat meer mensen weer zoveel vertrouwen krijgen dat ze bereid zijn om misstanden te melden is een belangrijke. Het antwoord daarop schuilt volgens het kabinet niet in de instelling van een klokkenluidersfonds. Veeleer moet worden gedacht aan goede maatregelen aan de ‘voorkant’, zoals de instelling van vertrouwenspersonen ook in de marktsector (op ondernemings- of bedrijfstaksniveau). Voorts heeft nadere analyse van klokkenluiderswetgeving in het Verenigd Koninkrijk ertoe geleid dat de betrokken ministers gaan onderzoeken of het instellen van een advies- en verwijspunt naar het voorbeeld van het Engelse ‘Public Concern at Work’ een mogelijk belangrijk hulpmiddel voor (potentiële) klokkenluiders in Nederland zou kunnen zijn. U zult op een later moment een bredere brief over de bescherming van de klokkenluiders tegemoet mogen zien, waarin deze thema’s aan de orde zullen komen.

Overigens zal ik de Kamer in het voorjaar van 2008 kunnen berichten over de uitkomsten van de evaluatie naar de werking van en ervaringen met de klokkenluidersregelingen binnen de openbare sector, Politie en Defensie.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

Mevrouw dr. G. ter Horst

1) Kamerstukken, vergaderjaar 2004-2005, 28 244, nr. 98
2) SER advies Klokkenluiders, publicatienummer 14, 22 december 2004
3) Kamerstukken, vergaderjaar 2007-2008, Aanhangsel, 740 en 741