Bijeenkomst modernisering monumentenzorg
• In 1961 is de Monumentenwet van kracht geworden. Ruim 50 jaar later is het tijd om die aan te passen. De maatschappij is immers veranderd, net als onze visie op de rol en waarde van historische gebouwen en structuren.
• In 1961 was de wet vooral bedacht om historische gebouwen te beschermen tegen het modernisme van de wederopbouw. Toch curieus dat ik deze wet nu weer gebruik om 100 gebouwen uit die wederopbouw als topmonumenten te beschermen. De gebouwen waartegen de wet beschermde, worden nu op hun beurt door diezelfde wet beschermd. Die Umwertung aller Werte.
• In 1961 was er geen ministerie dat zich bezighield met architectuur. Nu wel. In de lente van 2008 kom ik met een architectuurvisie; tegelijk werk ik aan een nieuw monumentenstelsel. Dat is fascinerend, enerzijds nadenken over onze hedendaagse architectuur, anderzijds werken aan een Monumentenwet die over 25, 30 of 50 jaar – wie het weet, mag het zeggen - een cultuurhistorisch oordeel zal vellen over de architectuur die we nu neerzetten.
• Hoe dan ook: we gaan de monumentenzorg moderniseren. De Raad voor Cultuur, de Rijksadviseur Cultureel Erfgoed, de Federatie Grote Monumentengemeenten, de Nationale Commissie Monumentenzorg, iedereen is het erover eens dat dit moet gebeuren, zij het op verschillende gronden.
• Modernisering focust zich op twee onderwerpen: de omslag naar gebiedsgericht beleid en de herbestemmingsopgave. Laat ik met het eerste beginnen. Wie plannen heeft voor ruimtelijke ontwikkelingen, krijgt vooraf een fors pakket voorwaarden. De Habitatrichtlijn voor flora en fauna, richtlijnen voor geluidscontouren, archeologische vooronderzoeken, welstandnota’s die de kaders voor architecten afbakenen… cultuurhistorie ontbreekt in deze fase, die wordt niet getoetst. Dat wreekt zich wanneer verderop in het proces deskundigen, bewonersgroepen of overheden vinden dat cultuurhistorische waarden geweld aan worden gedaan. Dan wordt de cultuurhistorie ineens een hindermacht. Met het project ‘Belvedere’ hebben we tien jaar ervaring opgedaan hoe cultuurhistorie als inspiratiebron kan worden ingezet. Nu is het tijd om dit te verankeren.
• Daarom wil ik dat de waarden van het cultuurlandschap, van de stedenbouw, van de bebouwing zelf en van bouwhistorisch onderzoek vooraf worden vastgesteld om één van de wegingsfactoren in het ontwerp te zijn. Dit kan niet alleen worden geregeld via de Monumentenwet. Het werken aan Mooi Nederland moet ook in de wet Ruimtelijke Ordening en in de bouwregelgeving verankerd zijn.
• Ik ben ervan overtuigd dat dit niet alleen een wens is van de verantwoordelijke organisaties, maar ook van grote groepen burgers. Bewoners die hun blik al lang hebben verlegd van beschermde gebouwen naar hun héle stad.
• Laat ik een voorbeeld uit de praktijk aanhalen. Architect Gunnar Daan had een ontwerp voor een nieuw gerechtsgebouw in Zwolle gemaakt. Toen dat gereed was en het plan openbaar werd in de bestemmingsplanprocedure, kwamen de Vrienden van de Stadskern in het geweer. Zij vonden dat het ontwerp niet paste bij het karakter van hun stad. Ze wisten het verzet te mobiliseren, het ging hard tegen hard en uiteindelijk moest het plan worden teruggetrokken. Dit voorbeeld illustreert de groeiende betrokkenheid van burgers bij hun omgeving en maakt tegelijkertijd duidelijk hoe belangrijk het is, om omwonenden al in een vroeg stadium bij plannen te betrekken. En dat is nou juist een punt waar de vernieuwde wet monumentenzorg in voorziet, al zijn dit soort situaties natuurlijk nooit helemaal te voorkomen.
• Naast gebiedsgericht beleid is herbestemming het andere punt dat moet worden bekeken. Kerken, oude fabrieken maar ook recente kantoren en industrieterreinen verliezen hun functie. Die gebouwen en gebieden komen vrij voor herbestemming en ontwikkeling. Maar zulke initiatieven worden gedwarsboomd door het vergunningsysteem uit de Monumentenwet, de subsidies die vooral op herstel van materiaal zijn gericht en het trage, niet flexibele aanwijzingssysteem.
• Ik heb vijf werkgroepen gevraagd om te onderzoeken wat de omslag van object- naar gebiedsgericht betekent voor de financiële systemen, voor de bestuurlijke verdeling van verantwoordelijkheden, voor ons begrip van het monument, voor kwaliteit en uiteindelijk voor het instrumentarium.
• Medio 2008 verwacht ik van die groepen uitgewerkte ideeën hoe een nieuw stelsel er uitziet. Op grond daarvan maakt het departement een visie op de toekomst van de monumentenzorg. Die ga ik bespreken met collega-departementen, andere overheden en belanghebbenden. Begin 2009 zal ik de Tweede Kamer informeren over het gewenste beleid en de mening van de partners daarover. Daar zal best verschil in zitten. Het is een illusie te denken dat we ieders wensen kunnen vervullen. We moeten keuzes maken en die aan de Kamer voorleggen. In grote lijnen zie ik de volgende stappen voor me:
o monumentenzorg kruipt uit haar sectorale schulp en wordt een offensieve kracht die in meerdere sectoren opereert;
o particulier initiatief kan optimaal worden ingezet om cultureel erfgoed te behouden, ontwikkelingen te stimuleren en de beleving van bewoners vorm te geven;
o bij ieder ontwikkelingsplan wordt een cultuurhistorisch toetsingskader vooraf verplicht;
o het rijk inspecteert of overheden en ontwikkelaars hun taak uitvoeren (inspectie);
o bij het verstrekken van bouwvergunningen worden ook ingrepen in de directe omgeving van een monument betrokken; de kennisdistributie is op orde;
o het subsidiestelsel wordt zoveel mogelijk geoptimaliseerd om naast herstel ook exploitatie te steunen.
• Last but not least: de financiën. Er bestaat sinds 1961 een koppeling tussen monumenten en de subsidiebehoefte. Destijds is bedacht dat een monument een last is voor de eigenaar. Die last moest worden verlicht via subsidie of fiscale aftrek. Het aanwijzen van x-duizend monumenten leidde in de berekeningen tot een structurele subsidiebehoefte van y-gulden. Die 1 op 1 benadering zijn we nooit kwijtgeraakt. Ondanks jarenlange inspanningen en nieuw geld blijven we zitten met een structurele restauratie-achterstand. Misschien moeten we dat accepteren als een feit, zoals we lange tijd gedaan hebben. Maar de vernieuwing van de Monumentenwet is natuurlijk ook een uitgelezen moment om het verband tussen aanwijzing van monumenten en het recht op subsidie nog eens tegen het licht te houden.
• Voor de woonhuismonumenten is die koppeling al grotendeels opgeheven door het slimme instrument van het Revolving Fund via het Nationale restauratiefonds. We moeten een soortgelijke creativiteit aan de dag leggen om de knelpunten van de overige monumenten op te lossen. Ik ben dan ook blij dat het NRF (Nationaal Restauratiefonds) zijn medewerking aan de modernisering volledig heeft toegezegd.
• Is het subsidiestelsel nog wel van deze tijd? Kunnen we daarmee bijvoorbeeld de Wederopbouw monumenten beschermen én de exploitatie van monumenten ondersteunen? Het kabinet heeft aangegeven extra middelen vrij te willen maken voor erfgoed. Ik denk dat we die niet allemaal moeten gebruiken voor objectsubsidies maar ook voor experimentele financieringen.
• De lat ligt hoog, en ik reken op u. Er zijn mij al veel helpende handen toegestoken om het proces te steunen. Ik wil graag gebruik maken van uw kennis en ervaring .
• Ik dank u wel.