Tweede lustrum GGZ Nederland
De geestelijke gezondheidszorg en de verslavingszorg in Nederland heeft zich, mede dankzij de inspanningen van GGZ Nederland, de plaats verworven die haar toekomt en die ook nodig is. Al was het maar omdat we weten dat depressie hard op weg is om volksziekte nummer één te worden. Dat zei staatssecretaris Jet Bussemaker bij het tweede lustrum van GGZ Nederland. De volledige tekst van haar toespraak staat hieronder.
Dames en heren,
Aan het begin van de vorige eeuw was de zorg voor mensen met psychische stoornissen en problemen nog een tamelijk marginaal onderdeel van de Nederlandse gezondheidszorg. De geestelijke gezondheidszorg werd destijds uitgeoefend door een zeventigtal gestichts- en sanatoriumartsen. Het was de tijd van de gekkenhuizen, gestichten en inrichtingen, waar gekken, idioten en zwakzinnigen verbleven.
Er is in een eeuw tijd gelukkig veel veranderd. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kwam de grote omslag: van grote gesloten instellingen in de bossen en duinen naar maatschappelijke participatie en integratie van mensen met beperkingen. Het was de tijd van: ‘Ooit een normaal mens ontmoet? En… beviel ‘t?’ Inmiddels hebben we het over een sector waarin zo’n tweeduizend psychiaters werken, waarin miljarden omgaan en waarin de behandeling grotendeels op genezing is gericht.
Tegenwoordig gaat de discussie in de GGZ-sector vooral over extramuralisering en vermaatschappelijking. De vraag is nu vooral: hoe ver moeten we daarmee gaan? Waar ligt de grens? Zijn we daarin misschien niet een beetje te ver doorgeschoten? Zo van: als mensen met een langdurige lichamelijke of verstandelijke beperking maar eenmaal in een gewoon huis in een gewone wijk wonen, dan volgt de maatschappelijke participatie vanzelf.
Inmidddels zijn we erachter dat het niet zo simpel werkt. Niet iedereen met een beperking kan en wil participeren. Ik vind dan ook dat mensen moeten kunnen kiezen: óf in de wijk wonen, óf in een instelling, grootschalig of kleinschalig. Ik wil namelijk geen nieuw dogma. Zo van: mensen móeten in de wijk of ze móeten in een kleine instelling wonen. Als ze dat willen: prima. Maar als ze liever in een grotere instelling willen wonen, ook goed. Als die keuze er maar is. Daarom ook wil ik dat er een grotere variatie aan woonvormen komt. Ik denk daarbij vooral aan het bouwen van meer kleinschalige projecten. Niet alleen kleine woonprojecten in de wijk, maar ook kleine instellingen.
Los van de discussie over de vermaatschappelijking is er het afgelopen decennium sowieso veel veranderd in de GGZ-sector. Denk bijvoorbeeld maar aan de sterk verbeterde samenwerking tussen de geestelijke gezondheidszorg en de verslavingszorg. Veel patiënten met een verslavingsprobleem hebben ook een psychische aandoening en andersom. Tot een jaar of vier, vijf geleden werden deze mensen nogal eens van het kastje naar de muur gestuurd. Maar dankzij de zogeheten dubbele diagnose-richtlijn en het Doorbraakproject komt dat gelukkig steeds minder voor en dat is natuurlijk grote winst voor de patiënt.
Daarin heeft GGZ Nederland, als brancheorganisatie voor de geestelijke gezondheids- en verslavingszorg, een belangrijke rol gespeeld. Mede dankzij de inspanningen van GGZ Nederland heeft de geestelijke gezondheidszorg en de verslavingszorg in Nederland zich de plaats verworven die haar toekomt en die ook nodig is. Al was het maar omdat we weten dat depressie hard op weg is om volksziekte nummer één te worden. Gelukkig weten we ook dat psychische stoornissen vaak te genezen zijn. Of als dat niet zo is, dat je er dan toch goed mee kunt leren omgaan. Een goed functionerende geestelijke gezondheidszorg is dus van groot belang voor een gezonde en sterke samenleving, nu en in de toekomst.
Juist vanwege dat genezende aspect wordt de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg van de AWBZ per 1 januari aanstaande overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. Een overheveling die, zoals zo vaak bij dit soort operaties, gemakkelijker gezegd is dan gedaan. Er is veel overleg met de sector aan vooraf gegaan en er is ook het nodige over geklaagd en gemopperd, maar uiteindelijk zaten alle betrokken partijen op één lijn.
Daardoor valt alle geneeskundige zorg nu onder één en hetzelfde regime, het regime van de Zorgverzekeringswet. Bovendien heeft het als voordeel dat de AWBZ daardoor weer meer wordt waar die wet ooit voor was bedoeld: een verzekering voor langdurige, continue zorg.
De overheveling van de curatieve GGZ naar de Zorgverzekeringswet kan ook een goede stimulans zijn voor inhoudelijke innovatie van het bestaande zorgaanbod. Zorgverzekeraars zullen, stel ik mij voor, de aanbieders vragen om strak omschreven behandelplannen voor bepaalde aandoeningen. Ik weet dat er op dit moment binnen verschillende instellingen al een aantal veelbelovende proefprojecten lopen met vernieuwende zorgprogramma's. Bijvoorbeeld voor de behandeling van depressies of angststoornissen. Met als doel dat patiënten sneller en beter worden geholpen. En als die nieuwe programma’s in de praktijk blijken te werken, dan is het aan GGZ Nederland als brancheorganisatie om die goede voorbeelden onder de rest van de sector te verspreiden.
Daarnaast zorgt de overheveling voor meer samenhang in zowel de curatieve zorg als de AWBZ. De bestaande financiële schotten tussen onderdelen van de curatieve zorg zijn per 1 januari verdwenen. En omdat er straks geen curatieve zorg meer zit in het AWBZ-pakket, kunnen de uitzonderingsbepalingen voor de geneeskundige GGZ vervallen. Dat komt de vereenvoudiging van de AWBZ-regelgeving en –bekostiging ten goede. Deze operatie past dus prima in mijn plannen om de AWBZ zodanig te herordenen, dat ook op termijn de langdurige onverzekerbare zorg is gegarandeerd.
Ik vind overigens dat we de groep mensen die langdurig zorg nodig heeft en dus in de AWBZ achterblijft, nu niet uit het oog moeten verliezen. Ik beschouw het als een extra opdracht aan ons allemaal – ik, u, GGZ Nederland – om te zorgen dat ook deze groep patiënten de best mogelijke zorg krijgt.
Dat alles laat onverlet dat er per 1 januari ruim 600.000 patiënten, in termen van geld zo’n drie miljard euro, van de ene naar de andere verzekering worden overgeheveld. Voor de patiënten zelf verandert er gelukkig niet veel, want zij kunnen na 1 januari 2008 nog steeds terecht bij dezelfde instelling of dezelfde therapeut voor hun zorg.
Maar voor de sector is het natuurlijk een mega-verandering, al was het alleen maar omdat ook de bekostiging verandert. U krijgt straks te maken met diagnosebehandelingcombinaties, de DBC’s. Dat zal voor iedereen wennen zijn in het begin. Ik twijfel er niet aan dat er kinderziektes gaan optreden. Maar VWS zou VWS niet zijn als er geen vangnetten en andere hulpmiddelen worden ingezet om de overgang in goede banen te leiden. Ik denk dan met name aan het Implementatie Advies Team en de Stichting DBC Onderhoud.
Tegelijkertijd kijkt VWS ook al weer vooruit. De komende periode willen we stevig inzetten op kwaliteit en innovatie in de GGZ. Onder die noemer vallen onder meer de invoering van multidisciplinaire richtlijnen, de prestatieindicatoren en, ik noemde ze al, de nieuwe zorgprogramma’s.
Ruim een jaar geleden kwam het boekje met prestatieindicatoren voor de GGZ en de verslavingszorg uit. Met behulp van deze indicatoren kan de kwaliteit van de zorg worden verbeterd en kunnen cliënten gemakkelijker een keuze maken uit de verschillende zorginstellingen. Ik roep daarom alle instellingen in de GGZ en de verslavingszorg op om, in navolging van de ruim 60 instellingen die hebben meegewerkt aan het evaluatie-onderzoek van Tranzo, nu zo snel mogelijk aan de slag te gaan met de prestatieindicatoren.
Ook de derde evaluatie van Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wil ik hier niet ongenoemd laten. Het gaat hier om een belangrijk instrument om mensen die door een psychische stoornis een gevaar voor zichzelf of hun omgeving vormen, gedwongen op te nemen en eventueel gedwongen te behandelen. Wij hebben het hier over een zeer delicaat onderwerp dat zowel de patiënt als diens familie diep raakt. De Wet bopz moet daarom met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden uitgevoerd.
De evaluatiecommissie heeft vastgesteld dat de Wet bopz op hoofdlijnen aan de oorspronkelijke doelstelling voldoet en in de praktijk redelijk functioneert. Maar ook dat de wet niet in alle opzichten toekomstbestendig is en er misschien beter een nieuwe wet kan komen. Het kabinet werkt momenteel hard aan een standpunt op deze evaluatie. Dat standpunt zal binnenkort naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Tenslotte wil ik nog iets kwijt over het gebruik van persoonsgebonden budgetten in de GGZ. Uit onderzoek is gebleken dat met name het aantal jongeren met psychiatrische beperkingen dat van een PGB gebruik maakt de laatste jaren explosief is gestegen: van 16 procent in 2003 tot 27 procent in 2006. Die toegenomen instroom in de PGB-regeling verloopt voornamelijk via de bureaus Jeugdzorg. Elke maand vragen via die bureaus ruim 500 jongeren een PGB aan.
De vraag is natuurlijk waar dat sterk gestegen PGB-gebruik onder jongeren met psychiatrische beperkingen vandaan komt. Om antwoord te krijgen op die vraag wil ik onder meer weten hoe de bureaus Jeugdzorg indiceren en in hoeverre die indicatiestelling overeenkomt met of afwijkt van wat het Centrum Indicatiestelling Zorg doet. Verder laat ik onderzoeken hoe PGB-houders dit jaar ertoe zijn gekomen voor een PGB te kiezen en ook of bemiddelingsbureaus, zorg in natura-aanbieders of gemeentelijke sociale diensten ze daartoe misschien hebben gestimuleerd en waarom. Ik verwacht de uitkomsten van die onderzoeken begin volgend jaar. Afhankelijk van die uitkomsten bepaal ik welke maatregelen ik eventueel neem om die extra PGB-instroom in te dammen.
Dames en heren,
Ik wil eindigen met de wens dat het GGZ Nederland ook de komende tien jaar net zo goed gaat als het afgelopen decennium. Al is dat dan niet onder de bezielende leiding van Andrée van Es. Andrée, tegen jou wil ik straks nog een paar persoonlijke woorden spreken.