Seksueel misbruik verstandelijk gehandicapten

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DLZ/KZ-2817705

10 december 2007

Hierbij doe ik u toekomen de door minister Klink toegezegde reactie op vragen die door diverse kamerleden zijn gesteld tijdens het vragenuur van dinsdag 27 november jl. naar aanleiding van berichtgeving over het niet melden van seksueel misbruik bij verstandelijk gehandicapten door zorginstellingen.

Veiligheid is het meest basale aspect van kwaliteit van zorg. Iedereen die binnen een zorginstelling woont moet zich veilig kunnen voelen. Helaas komt binnen zorginstellingen seksueel misbruik meer dan incidenteel voor. De vraag waar wij voor staan is: hoe kunnen wij seksueel misbruik voorkómen? En als het dan toch optreedt, hoe kan daaraan zo snel mogelijk een halt worden toegeroepen? Zowel voor het welzijn van cliënten als dat van werkers in de zorg is het daarom noodzakelijk dat zorgaanbieders hiervoor beleid ontwikkelen en dat ook toepassen.

De door de diverse kamerleden gestelde vragen spitsen zich toe op drie onderwerpen: het melden van incidenten; het stimuleren van het door de instellingen gevoerde beleid rond seksualiteit en seksueel misbruik en het sanctiebeleid. Voordat ik hier op in ga, merk ik het volgende op.

Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om een zo veilig mogelijke situatie voor cliënten te realiseren. Dit is onderdeel van kwaliteit van zorg.
Veilige zorg staat hoog op de agenda. Ik voer met de sector de volgende gerichte acties uit om preventie van seksueel misbruik te bevorderen:
1. De sector heeft preventie van seksueel misbruik opgenomen in haar plan “Veilige zorg” dat 22 november jl. aan mij is aangeboden. Daarin is onder meer opgenomen dat er prevalentieonderzoek wordt uitgevoerd naar het vóórkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Dit plan en mijn reactie daarop heb ik u heden toegezonden.
2. Preventie van seksueel misbruik is een specifiek item in het programma “Zorg voor Beter”. Dit programma biedt organisaties in onder meer de gehandicaptenzorg ondersteuning bij het voorkómen van seksuele intimidatie en seksueel misbruik. Door deelname aan het verbetertraject bevorderen instellingen de preventie van seksueel misbruik. Ook goede voorbeelden kunnen worden uitgewisseld. Het kan dan gaan om heel eenvoudige zaken. Zoals meer aandacht voor privacy van cliënten. Daarmee kunnen al veel seksuele prikkels worden weggenomen. Maar ook gaat het om zaken als het direct intern melden bij het management van een instelling als er een vermoeden is van seksueel misbruik.

Het melden van incidenten
Zorginstellingen hebben in het kader van de Kwaliteitswet Zorginstellingen de wettelijke plicht alle calamiteiten en strafbare feiten die zich binnen de instelling voordoen te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Hieronder valt ook seksuele intimidatie door personeel, tussen cliënten onderling of tussen cliënten en derden. Seksueel misbruik wordt in de Kwaliteitswet als volgt gedefinieerd: grensoverschrijdend seksueel gedrag, waarbij sprake is van lichamelijk, geestelijk of relationeel overwicht en waarbij een cliënt dan wel een hulpverlener is betrokken, uitgezonderd hulpverleners onderling.

De Inspectie maakt uit de jaarverslagen van instellingen op dat niet alle incidenten rond grensoverschrijdend gedrag worden gemeld. In de zorg blijkt onduidelijkheid te bestaan over wat er gemeld moet worden. Men weet dat incidenten tussen hulpverleners en cliënten altijd gemeld moeten worden. Maar sommige instellingen melden niet incidenten tussen cliënten onderling of tussen cliënten en anderen (buiten de instelling). Terwijl andere instellingen dat wel doen. Het merendeel van de zaken speelt tussen cliënten onderling.
Daar komt bij dat seksueel misbruik een breed begrip is. Het gedrag is moeilijker herkenbaar dan bijvoorbeeld agressie. Het kan uiteenlopen van ongewenst aanraken tot de meest ruwe uitingen van grensoverschrijdend gedrag.

Om onduidelijkheden weg te nemen heeft de Inspectie recent een format gemaakt voor instellingen om onderzoek te doen naar meldingen van seksueel misbruik tussen cliënten onderling en tussen cliënten en derden. Het is overigens een misverstand te veronderstellen dat de ervaringen met dit format pas in 2010 worden geëvalueerd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg zal alle meldingen die via het meldingsformat binnen komen analyseren en verbeteracties volgen. Ik ga de instellingen hier actief opwijzen.

Stimuleren instellingbeleid rond seksualiteit en seksueel misbruik
Ten aanzien van seksueel misbruik houdt kwalitatief goede zorg in dat de organisatie maatregelen treft gericht op de preventie daarvan en in voorkomende gevallen begeleiding of behandeling biedt aan cliënten die slachtoffer of dader zijn. Ook dienen instellingen aandacht te besteden aan de communicatie met ouders en verwanten en hen eventueel nazorg te verlenen.

Van instellingen wordt dus verwacht dat zij beschikken over een beleidsplan, protocol of draaiboek over hoe te handelen bij (vermoedens van) seksueel misbruik. Hiertoe zijn door het voormalige Transact diverse beleidsinstrumenten (protocollen en richtlijnen) ontwikkeld die in de gehandicaptensector kunnen en ook worden toegepast. De verankering van dit beleid in de dagelijkse praktijk is helaas nog lang niet overal gemeengoed. Ik zal de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland vragen haar lidinstellingen er op te wijzen hun verantwoordelijkheid in dezen te nemen, zodat de onwikkelde instrumenten daadwerkelijk op de werkvloer worden toegepast. Als vermoedens of incidenten eerder actief worden gemeld, kan erger worden voorkómen.
Cliënten, begeleiders, ouders en verwanten moeten weten waar zij terecht kunnen. Ook moeten zij weten wat hier de verantwoordelijkheid van de organisatie is. Het is namelijk niet de bedoeling dat instellingen op de stoel van de politie (onderzoek) en justitie (rechter) gaan zitten. Melding en aangifte bij de politie is dan ook noodzakelijk.

Voorts is het uiteraard van belang dat medewerkers leren signalen te herkennen die mogelijk duiden op seksueel misbruik.
Preventie dient zich ook te richten op het aanstellingsbeleid c.q. het verstrekken van gegevens over personeel en het opvragen van referenties.
Het aannamebeleid van zowel de medewerker als de vrijwilliger moet op een wijze worden ingericht dat er geen gevaar is dat mensen met een fout verleden, zorg verlenen aan cliënten. Dit kan door gebruik te maken van diverse methoden: het BIG-register voor wat betreft verpleegkundigen, het opvragen van referenties en/of het voorleggen van een bewijs van goed gedrag. De gehandicaptenzorg heeft deze werkwijze als veldnorm opgenomen in een convenant tussen de brancheorganisatie VGB en cliënten- en werknemersorganisaties.

Maar ook de cliënt moet bewust gemaakt worden van het onderwerp seksualiteit. Dit betekent dat op een voor de verstandelijk gehandicapte begrijpelijke manier voorlichting moet worden gegeven. Kwalitatief goede zorg in relatie tot seksualiteit houdt in dat cliënten naar mogelijkheden en niveau adequaat worden geïnformeerd, voorgelicht en begeleid wat betreft relationele en seksuele behoeften. Er is speciaal materiaal ontwikkeld om met verstandelijk gehandicapten over seksualiteit te communiceren. Het gaat er dan niet alleen om cliënten te beschermen tegen seksueel misbruik, maar vooral ook om hen bewuster te maken van hun lichamelijke ontwikkeling en het leren omgaan met grenzen. Dan worden cliënten ook weerbaarder en wordt het onderwerp uit de taboesfeer gehaald en bespreekbaar gemaakt.

Sanctiebeleid
Het niet naleven van de wettelijke meldingsplicht op grond van art. 4a van de Kwaliteitswet is een strafbaar feit. Ingevolge art. 7a van de Kwaliteitswet wordt het niet naleven van de wettelijke meldingsplicht gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie. Om adequaat en op maat te kunnen reageren op het niet naleven van de meldingsplicht wordt in het voorstel van wet tot uitbreiding van de bestuurlijke handhaving volksgezondheidswetgeving (TK 2007/2008, 31122, nr. 1-3) voorgesteld om voor deze gevallen ook de mogelijkheid van een bestuurlijke boete te introduceren. Het voorstel dat daartoe op dit moment bij u voorligt, bevat de mogelijkheid om voor het niet naleven van de meldingsplicht een bestuurlijke boete van ten hoogste euro 16.750 op te leggen.

Daarnaast kan de Inspectie - indien de problematiek zodanig urgent is dat daarmee de gezondheid van betrokkenen of de veiligheid van de zorg van de betrokken instelling in direct gevaar is - aan de instelling een bevel op grond van de Kwaliteitswet opleggen om onmiddellijk de noodzakelijke maatregelen te treffen. Tevens kan de inspectie mij verzoeken de betrokken instelling een aanwijzing te geven om maatregelen - meer structureel en voor de langere termijn - te treffen. Ik kan daarbij termijnen stellen waarbinnen de instelling daaraan moet voldoen. In het uiterste geval kan ik een instelling laten sluiten. Ik heb echter niet de bevoegdheid de directie van een instelling te ontslaan.

Met betrekking tot seksueel misbruik zelf is het Wetboek van Strafrecht (“Misdrijven tegen de zeden”) van toepassing.
Een punt waar voorts aandacht voor is gevraagd betreft de wijze waarop de politie omgaat met meldingen van (vermoedens van) seksueel misbruik waarbij een verstandelijk gehandicapte slachtoffer, dader of getuige is. Uit de dagelijkse praktijk komt naar voren dat de politie nogal eens problemen ondervindt bij het horen van verstandelijk gehandicapten.

Dit heeft weer tot gevolg dat dan bij een melding niet tot aangifte wordt overgegaan of dat een zaak alsnog wordt geseponeerd. Deze kwestie zal ik in eerste instantie met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken opnemen.

Naar ik aanneem heb ik hiermee de gestelde vragen beantwoord.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker