Minder bureaucratie in de jeugdzorg
Minister Rouvoet, vier provincies en de stadsregio Rotterdam hebben een samenwerkingsovereenkomst getekend om de komende vier jaar de bureaucratie in de jeugdzorg terug te dringen met 25 procent. Daardoor krijgt, aldus minister Rouvoet, de professional in de jeugdzorg meer de ruimte om zijn vak goed en met meer plezier te kunnen uitoefenen. De volledige tekst van zijn toespraak staat hieronder.
Beste aanwezigen,
Wij zijn hier vandaag bij elkaar om een gedeelde ambitie uit te spreken: u en ik gaan de komende jaren alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de ervaren regeldruk in de jeugdzorg in 2011 met 25 procent is teruggebracht. Voor zowel ouders en kinderen, als de hulpverleners. We zetten die ambitie kracht bij door het tekenen van een samenwerkingsovereenkomst.
Ik gebruikte net niet voor niks de woorden: ‘ervaren regeldruk’. Daarmee bedoel ik: de druk die ouders, kinderen en hulpverleners ervaren bij het zoeken en het bieden van hulp. Ik wil aansluiten bij wat zij als belastend ervaren en dáár wil ik wat aan doen.
Waarom is dit zo belangrijk? Omdat de realisatie van onze gezamenlijke doelstelling van groot belang is voor de kwaliteit van de zorg voor kinderen en hun ouders. Minder regeldruk zorgt ervoor dat er gewoonweg meer tijd is voor het daadwerkelijk verlenen van hulp, de reden waarom de hulpverlener ooit voor zijn vak koos. Minder regeldruk motiveert hulpverleners. Minder papier en meer hulp dus. Kinderen en ouders zullen dit onherroepelijk merken in de bejegening, de snelheid en de zorgvuldigheid.
Bij trajecten die zijn gericht op het bestrijden bureaucratie, regeldruk en administratieve lasten duikt bijna altijd het woord ‘minder’ op. Minder last door minder regels. Ik wil de komende jaren een ander woord gebruiken: het woord meer. Het is mijn doel om de professional meer ruimte te geven om zijn vak goed en met meer plezier te kunnen uitoefenen. Ik zal mij ervoor inzetten dat ouders en kinderen niet meer hoeven wachten. Zij moeten sneller en ook betere hulp krijgen, met meer aandacht en begrip en een prettige bejegening door een gemotiveerde professional.
Het aantrekkelijke van een traject als dit is dat niemand er tegen is. Iedereen heeft blijkbaar last van regels en iedereen wil er vanaf. Niet alleen in de jeugdzorg, maar ook daarbuiten. Het onaantrekkelijke van het aanpakken van regeldruk is dat het desondanks zo moeizaam lukt.
Klachten over onnodige bureaucratie zijn van alle tijden. Onder ‘onnodig’ versta ik: regels, procedures en werkwijzen die hun doel voorbij schieten, die een doel op zichzelf worden en die ten koste gaan van een goede uitvoering van de hulp en de zorg voor het kind. Ik denk dan bijvoorbeeld aan formulieren die onbegrijpelijk zijn voor kinderen en hun ouders, aan cliënten die steeds hetzelfde verhaal moeten vertellen aan steeds andere hulpverleners en aan hulpverleners die elkaars werk overdoen.
Maar bureaucratie is niet per definitie verkeerd. Ik zou het nog scherper willen stellen: De jeugdzorg heeft bureaucratie gewoon nodig. Werkers in de jeugdzorg nemen vaak ingrijpende besluiten. En hoe ingrijpender het besluit – denk bijvoorbeeld aan het uit huis plaatsen van een kind – hoe groter de noodzaak om zorgvuldig te handelen. Ouders zijn begrijpelijkerwijs kritisch op het handelen van hulpverleners. Hulpverleners moeten zich kunnen verantwoorden. Dit leidt onontkoombaar tot relatief veel bureaucratie.
Bij de wens om bureaucratie terug te dringen is realiteitszin dus wel op zijn plaats. Waar het om gaat is dat de regels in dienst staan van het doel dat wordt nagestreefd en geen doel op zichzelf zijn. Er moet evenwicht zijn tussen zorgvuldigheid en rechtszekerheid enerzijds en snelheid en de kwaliteit van de hulpverlening anderzijds. We willen geen Kafka, maar ook geen Wilde Westen.
Ik heb zelf regelmatig aan hulpverleners in de jeugdzorg gevraagd waar zij tegenop lopen in de dagelijkse praktijk. Dan hoor ik verhalen over misverstanden, problemen in de samenwerking en overdracht, tekortschietende communicatie, stroperige interne bedrijfsvoeringsprocessen, onjuiste interpretaties van wet- en regelgeving en natuurlijk de wet- en regelgeving zelf.
Van al deze bronnen van ergernis kan ik als minister alleen invloed uitoefenen op de wet- en regelgeving. Dat ga ik dan ook zeker doen en ik heb de Kamer inmiddels laten weten hoé ik dat wil doen. Zo wil ik in elk geval de indicatiestelling vereenvoudigen. Cliënten, de indicatiestellers zelf en de zorgaanbieders vinden de indicatiestelling vaak een bron van ergernis. Het duurt te lang, de eisen zijn te gedetailleerd, de formulieren te dik en voor cliënten lang niet altijd te begrijpen en de zorgaanbieders doen het vervolgens nog eens over.
Dat kan zo dus niet. En daarom heb ik een aantal acties in gang gezet. Zo is de eis dat er standaard na 13 weken een herindicatie moet worden gesteld afgelopen maand komen te vervallen. Dit scheelt echt een berg papier voor zowel de cliënt als de hulpverlener.
Verder wil ik de indicatie vereenvoudigen door de onderdelen duur en omvang te schrappen. Deze onderdelen van de indicatie laten we in de toekomst over aan de hulpverleners. Die deden dat in de praktijk toch al en als zij het doen, hoeven de indicatiestellers het niet meer te doen. En ook wil ik de kwaliteit en de snelheid van de indicatiestelling verbeteren door het gericht inzetten van een gedragswetenschapper – en niet standaard, zoals de wet nu voorschrijft.
Daarnaast wil ik met de sector de afspraak maken dat alle formulieren van het bureau jeugdzorg binnen twee jaar begrijpelijk zijn voor het overgrote deel van de cliënten en ook begrijpelijk blijven.
En laat ik de eigen-bijdrageregeling voor kinderen die in een jeugdzorginstelling zijn opgenomen, niet vergeten. Die regeling ervaren zowel aanbieders als de kinderen en hun ouders als belastend en onrechtvaardig. Daarom ga ik die regeling afschaffen.
Tenslotte verwacht ik veel van het project Beter Anders Minder, waarin we de beleidsinformatie tegen het licht houden. Door minder en gerichter informatie op te vragen neemt de belasting voor de hulpverleners af en de betrouwbaarheid van de geleverde informatie toe.
Maar regeldruk is niet alleen de schuld van wet- en regelgeving. Werkwijzen, cultuur en samenwerking dragen daar net zo goed aan bij. Ook de provincies en de instellingen zullen daarom zich tot het uiterste moeten inspannen om de ervaren regeldruk terug te dringen.
Tijdens een eerste inventarisatieronde naar de ervaren regeldruk in de sector hebben mijn medewerkers gesproken met vertegenwoordigers van diverse provincies. En zij merkten dat het onderwerp ook bij hen zeer leeft. Het was dan ook geen enkel probleem om met deze provincies overeenstemming te bereiken over de samenwerkingsovereenkomst die we vandaag ondertekenen.
Ik noem nog even de belangrijkste elementen:
- Iedereen zet activiteiten op touw die een bijdrage leveren aan de realisatie van de doelstelling om de regeldruk in de jeugdzorg met 25 procent te hebben verminderd in 2011.De provincies Noord Brabant en Overijssel zullen zo toelichten wat hen daarbij voor ogen staat.
- Ook moet concreet zichtbaar worden wat deze exercitie oplevert. Meten is weten en daarom kijken we wat de ervaren regeldruk nú is. Dat meten we opnieuw in 2011 en als het goed is, moet er dan een duidelijk verschil zijn met de huidige situatie. Op dit zichtbare, concrete resultaat mag u mij te zijner tijd afrekenen.
- Ik stel binnenkort een meldpunt voor professionals in. Professionals in de jeugdzorg kunnen daar in hun ogen overbodige regels aanmelden. Want ik wil van henzelf horen wat zij overbodig en hinderlijk vinden.
- De provincies en grootstedelijke regio’s moeten de regeldruk samen met de instellingen in de jeugdzorg aanpakken. Want het gaat er natuurlijk om dat partijen in de jeugdzorg elkaar beter weten te vinden, elkaars werk niet overdoen en elkaar goed informeren. Zo voorkomen we dubbel werk of erger: langs elkaar heen werken.
- Wij zullen onderling informatie uitwisselen over de geboekte voortgang en over succesvolle en minder succesvolle ervaringen.
- Wij bewaken allemaal de voortgang van de activiteiten en houden dus begin 2011 een tweede meting om te kunnen beoordelen of de kwantitatieve doelstelling is gehaald.
Dames en heren,
Het tekenen van deze bijeenkomst is dus slechts het begin van een belangrijk traject. Maar geen enkele reis begint zonder de eerste stap en die stap zetten we vandaag. U kunt er in elk geval van uitgaan dat ik er van mijn kant alles aan doen om te zorgen dat de daad bij het woord wordt gevoegd. Maar ik kan het niet alleen. Ik ben daarom zeer benieuwd naar de plannen van mijn samenwerkingspartners en geef hen nu graag het woord.