Geen vrijblijvendheid, maar betrokkenheid
Toespraak uitgesproken door Sander Band namens minister Rouvoet ter gelegenheid van het 24e symposium gezinsonderzoek, Radboud Universiteit Nijmegen, 22 november 2007
Dames en heren,
Opvoeding is complexer dan ooit. Jongeren staan in onze global village bloot een continue stroom van informatie. De samenleving is gejaagd. De arbeidsmarkt is veeleisend. Culturele verschillen zijn groot. En al te vaak is de familie in de zin van bredere familie onvoldoende in staat mee te helpen bij de opvoeding. Allemaal elementen die het opgroeien anno nu heel anders maken dan decennia geleden. Aan veel van deze omstandigheden kunnen we ook weinig veranderen, als we dat al zouden willen. We zullen het ermee moeten doen.
Veranderingen bieden echter ook kansen. We hebben – volgens een onderzoek van Unicef – de gelukkigste jeugd van de ontwikkelde landen. Een kleine minderheid, zo’n vijf procent, veroorzaakt de meeste problemen. Problemen in allerlei vormen. Het beroep op speciaal onderwijs, op jeugdzorg, op schoolmaatschappelijk werk neemt enorm toe. Meer jongeren hebben te maken met de kinderbescherming, meer jongeren komen in aanraking met justitie. En meer jongeren veroorzaken overlast.
Dames en heren,
Nieuwe tijden vragen om nieuwe oplossingen. Maar sommige zaken blijven ook tijdloos: kinderen hebben vaak zo hun eigen ideeën. Sommigen eten het liefst alleen snoep en patat. Anderen willen altijd laat naar bed. Ook vinden velen huiswerk maken onnodig, want dat is iets voor nerds.
En dat hoort er allemaal bij: zolang kinderen kind zijn, zullen zij grenzen uittesten. Vaak is het voor ouders makkelijker om toe te geven, zodat een kind even tevreden is. Maar opvoeden betekent grenzen stellen en grenzen bewaken. Consequent en onvermoeibaar.
Wanneer je als ouder zegt ‘dat mag niet’ of ‘dit moet je doen’, is dat bijna altijd vanuit het belang van je kind. Je laat het kind niet vrijblijvend doen wat het wil. Grenzen stellen vanuit betrokkenheid. Ook wanneer dat je niet meteen in dank wordt afgenomen.
Tegenwoordig willen wij kinderen steeds meer omringen met betrokkenheid en steeds minder met vrijblijvendheid. Ik zal u zo meteen vertellen hoe in mijn optiek ouders, de jeugdzorg en de overheid aan deze trend proberen vorm te geven. Maar eerst zal ik u uitleggen waarom wij hier volgens mij als samenleving juist nú aan toe zijn. Hiervoor loop ik kort met u door onze recente geschiedenis.
Na de Tweede Wereldoorlog zochten veel mensen naar geborgenheid binnen het gezin, gaf men kinderen een beschermende – vaak strenge - opvoeding en waren er vaste rollenpatronen.
In de jaren ’60 reageerden jonge mensen hierop met een heftige tegenreactie. Velen hadden het gezinsleven uit de jaren ’50 als beknellend ervaren en kozen voor een vrijblijvend leven: alles moest kunnen, normen en waarden werden overboord gegooid en vaste rollenpatronen doorbroken. Individualisme en vrijblijvendheid kwamen in de plaats van gemeenschapszin en de jeugd zette zich af tegen de gevestigde orde.
Inmiddels zijn de jongeren uit de jaren ’60 een onderdeel van de gevestigde orde van nu. Onze maatschappij draagt hiermee een grote erfenis uit deze jaren. Het is goed dat wij meer keuzevrijheden hebben, dat jongens en meisjes gelijke kansen in het onderwijs krijgen en dat zowel mannen als vrouwen carrière kunnen maken.
De keerzijde is dat individualisme en vrijblijvendheid soms leiden tot desinteresse, eenzaamheid en gebroken relaties. Ouderen vereenzamen in verzorgingshuizen en steeds meer kinderen groeien op in een gebroken gezin. Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek is de relatieve toename van het aantal éénpersoonshuishoudens sinds 1995 bijna drie keer groot als die van het aantal meerpersoonshuishoudens.
Misschien is dat wel de reden dat er in ons land een hernieuwde behoefte bestaat aan betrokkenheid en gemeenschapszin. De tijd van zuiver individualisme is voorbij. Daarom opereren wij als kabinet onder het motto ‘Samen Werken, Samen Leven’. Als vertegenwoordiger van het kabinet en minister voor Jeugd en Gezin heb ik de taak om deze beweging van bijbehorend jeugd- en gezinsbeleid te voorzien. Ik ga daarbij, zoals ook staat in mijn programma ‘Alle kansen voor alle kinderen’ uit van drie lijnen:
We erkennen en ondersteunen het gezin opnieuw in de belangrijke positie die het in de opvoeding heeft;
We richten ons meer op het voorkómen van problemen door ze al in een vroeg stadium op te sporen en direct aan te pakken;
We zijn de vrijblijvendheid voorbij. Willen ouders of kinderen niet meewerken, dan nemen we dwang- of drangmaatregelen.
Minder vrijblijvendheid geldt trouwens ook voor jongeren die zich niet aan de regels houden. De maatschappelijke roep daarom is groot. Deze roep wordt ondermeer ingegeven door geweldsincidenten op school en irritaties over overlastgevende hangjongeren. Velen van ons vinden het goed dat de gemeente Utrecht optreedt tegen jongeren die overlast veroorzaken in Kanaleneiland. We vinden niet meer dat alles moet kunnen want we ook op dit punt zijn de vrijblijvendheid voorbij. We willen dat waarden en normen in ere worden hersteld.
Kortom: betrokkenheid bij de samenleving leidt tot de behoefte op vele terreinen om minder vrijblijvendheid. Ik zal nu achtereenvolgens ingaan op de manier waarop ouders, de jeugdzorg en de overheid volgens mij vormgeven aan deze toenemende betrokkenheid en verminderde vrijblijvendheid.
Ouders
De ouders zijn als eersten verantwoordelijk voor de opvoeding van een kind. Velen van u verrichten inspirerende studies naar wat binnen een opvoeding wel werkt en wat niet. De ontwikkelingen van de afgelopen decennia die ik zojuist omschreef, zien we duidelijk terug in het denken over opvoeding. Nadat kinderen in de jaren ’50 streng werden opgevoed, gaven veel ouders in de jaren zestig en zeventig een anti-autoritaire opvoeding en raakte het ‘laat maar gaan’-denken in zwang.
Dat men hier langzaamaan van terugkomt, zien wij aan de hernieuwde belangstelling voor de drie R’s van Rust, Reinheid en Regelmaat. Lange tijd werd er lacherig gereageerd wanneer deze basisvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van een kind werden aangehaald. Het was iets uit de jaren veertig en vijftig. Momenteel vinden we de drie R’s weer veelvuldig terug in professionele adviezen aan jonge ouders en in populaire opvoedingsbladen.
Wanneer men het over de drie R’s heeft, praat men over jongere kinderen.
Maar ook oudere kinderen hebben duidelijke grenzen nodig - dit blijkt uit het boek met bevindingen die hier vorig jaar gepresenteerd werden. Hoe minder grenzen door ouder gesteld, hoe groter de vatbaarheid van het kind voor crimineel gedrag.
Als overheid willen wij bevorderen dat ouders juist in moeilijke situaties goed kunnen omgaan met de opvoeding van hun kind. Ik geef graag een voorbeeld. Vorig jaar gingen de ouders van bijna 60.000 kinderen uit elkaar. Het gaat hier om echtscheidingen, het ontbinden van geregistreerde partnerschappen en het uiteengaan van ongehuwde ouders. Van deze kinderen krijgt 30 procent problemen, zoals angstgevoelens, sociale problemen en oudervervreemding.
We moeten zorgen dat deze problemen beperkt blijven.
Hiervoor willen we ondermeer de conflicthantering van ouders na scheiding versterken, de band tussen het kind en de uitwonende ouder versterken en zorgen dat kinderen voldoende betrokken worden bij beslissingen die hen aangaan.
Jeugdzorg
Zoals ik eerder aangaf, zijn de ouders de aangewezen persoon om het kind op te voeden. Meestal gaat dit goed en helpen zij hun kinderen op te groeien tot verantwoordelijke, stabiele en gelukkige volwassenen. Maar als zij hiertoe niet in staat zijn, is er een rol weggelegd voor de jeugdzorg.
We zijn – zoals u ongetwijfeld weet - momenteel hard bezig om een landelijk netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin op te zetten. Deze centra zijn in eerste instantie een laagdrempelige vraagbaak voor alle ouders en jeugdigen. Daarnaast is een van de belangrijkste taken van deze centra het vroegtijdig signaleren van én ondersteunen bij problemen.
Natuurlijk vindt ondersteuning en hulpverlening dus in eerste instantie op vrijwillige basis plaats. Maar wanneer de veiligheid en de ontwikkeling van een kind in het geding is, moeten we vanuit het belang van het kind minder vrijblijvend zijn. Eerst proberen we dit met drang. Wanneer dat niet lukt, gebruiken we dwang.
Opvoedondersteuners en gezinscoaches wachten dus niet alleen meer tot gezinnen voor hulp bij hen aankloppen. Net als geldt voor de ouders, geldt voor professionals binnen de jeugdzorg dat betrokkenheid leidt tot minder vrijblijvendheid.
Zij maken steeds vaker gebruik van de mogelijkheid om aan te dringen op het aanvaarden van hulp en in te grijpen wanneer het niet goed gaat. Daarmee voorkómen we problemen; dat is beter dan genezen.
Vaak zijn het niet de kinderen maar de ouders die hulp mijden en een beroep doen op hun privacy. Maar het belang van het kind moet op de eerste plaats staan en niet de privacy van ouders. Want kinderen kiezen niet voor de problemen van hun ouders en kunnen zelf moeilijk hulp zoeken.
Geen misverstand: wij nemen deze maatregelen niet om in te breken in de privacy van mensen, noch om iemand te straffen voor verkeerd gedrag. Wel willen wij hulp bieden aan degenen die het echt nodig hebben. Of zij hier nu om vragen of niet. Want wij hebben als maatschappij een verantwoordelijkheid voor het welzijn van álle kinderen.
Overheid
Ik begon mijn bijdrage voor vandaag met het wijzen op de kansen en uitdagingen van de tegenwoordige tijd. Het is aan de overheid om, uiteraard in samenspraak met betrokkenen, daar antwoorden op te formuleren.
In het coalitieakkoord van het kabinet is vastgelegd dat ouders de tijd, middelen en vaardigheden moeten hebben om hun kinderen op te voeden. Als minister voor Jeugd en Gezin wil ik dat gezinnen een goed evenwicht vinden tussen het opvoeden, het verwerven van inkomen en de ontplooiing van ouders.
Om deze doelen te realiseren, moeten wij een expliciet gezinsbeleid voeren. Dit is nieuw voor ons land. Overheidsbemoeienis met het gezin was lange tijd taboe. Frankrijk, Duitsland en sommige Scandinavische landen hebben wel veel ervaring met gezinsbeleid. Wij hebben op dit gebied dus een inhaalslag te maken en houden daarbij onze oren en ogen open voor de ervaringen van andere Europese landen.
Ik zal de kern van het Nederlandse gezinsbeleid medio 2008 in een gezinsnota presenteren. In deze nota zal ik mijn visie op het gezin geven. Ik zal ondermeer uitspraken doen over de rol van het gezin in de maatschappij, de rol van de overheid binnen de opvoeding en de verantwoordelijkheden van verschillende gezinsleden.
Dames en heren,
Wij leven in een interessante tijd voor degenen die zich professioneel bezighouden met de jeugd en het gezin. Op een symposium als dit is dan ook genoeg te bespreken. Ik weet dat er hier in Nijmegen bij het Onderwijsinstituut Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde al langere tijd vanuit de visie ‘geen vrijblijvendheid, maar betrokkenheid’ wordt gewerkt en gedacht. Ik ben dan ook één en al oor voor de ideeën die enkelen van u hier zullen presenteren.
Daarom sluit ik af en geef ik het woord aan de volgende spreker.
Want ik ben zeer benieuwd wat Jo Hermanns gaat vertellen over de Centra voor Jeugd en Gezin die in 2011 in alle gemeenten operationeel moeten zijn. Zijn deze centra volgens hem één antwoord op vele vragen?
Ik wens u allen een vruchtbaar symposium toe en ik dank u hartelijk voor uw aandacht.