Conferentie Kwaliteitsagenda PO

Ik las deze week, net als waarschijnlijk veel andere Nederlanders en net zoals u misschien, het boek ‘De gelukkig klas’ van Theo Thijssen.
Dit boek gaven de Stichting Lezen en de openbare bibliotheken de afgelopen weken cadeau ter gelegenheid van de actie Nederland leest 2007.
In ‘De gelukkige klas’ beschrijft Thijssen via zijn alter ego meester Staal zijn leerlingen in zijn klas. Misschien is die titel wel een beetje misleidend is: want waar het hem toch vooral om gaat, is dat zijn leerlingen de kans krijgen zich optimaal te ontwikkelen...
Maar schitterend om te lezen hoe tijdloos veel zaken in het onderwijs zijn, zoals de prille stappen om te komen tot een leerlingvolgsysteem… En dit boek speelt, let wel!, in 1906 – ruim een eeuw geleden!

Wat me vooral zo aanspreekt bij Thijssen is zijn liefde voor de kinderen. Bij hem staat écht het kind centraal. Alles draait om hun optimale ontwikkeling.
Hij realiseert zich als geen ander dat kinderen die zich gelukkig voelen, die lekker in hun vel zitten, het leuk vinden om te leren.
Met het geluksgevoel van onze kinderen is het goed gesteld, toont recent onderzoek van Unicef aan.
Dat biedt een gezond fundament om tot hele goede leerresultaten te komen. Want een gelukkige klas is ook een leergierige klas. Een klas met leerlingen die vooruit willen komen en die goede prestaties willen leveren.
Kinderen hebben recht op inspirerend onderwijs van de hoogste kwaliteit, zodat niets hun ontwikkeling in de weg staat.
Die inspiratie moet in de eerste plaats komen van de mensen in de klas en op school, van de docenten en de schoolleiders. Dus eigenlijk van het hele team. Zij moeten enthousiast en geïnspireerd zijn. Dat is cruciaal voor goed onderwijs. Zij zijn het immers die in belangrijke mate de kwaliteit bepalen.


Kwaliteitsagenda
Het kind centraal en een sleutelrol voor de docenten en schoolleiders.
Dat zijn dan ook de elementen in de Kwaliteitsagenda waar het om draait.
Bij de opening van dit schooljaar (begin september, bij de Edith Stein in Hengelo) heb ik de komst van ‘Scholen voor morgen’ aangekondigd.
Een agenda waarin we focussen op de verbetering van de taal- en rekenprestaties van alle leerlingen in het primair onderwijs. Van zowel ‘zwakke’ kinderen, kinderen in een achterstandspositie, de meer gemiddelde kinderen, als excellerende kinderen.
We werken al maanden in nauwe samenwerking met tal van partijen, zoals de onderwijsorganisaties, experts, klankbordgroep van schoolleiders, aan het opstellen van deze agenda.
(Overigens, de betekenis van het woord ‘agenda’ is in de meest letterlijke zin van het woord: ‘dat wat gedaan moet worden’ – in dit geval dus om de taal- en rekenprestaties van het PO van ‘goed’ naar ‘beter’ te krijgen.)
Het is dus geen ‘Haagse’ agenda, maar een gezamenlijke agenda van u als sector en de overheid. En zo wil ik er ook mee verder gaan – samen met u.

Vandaag zetten we de eerste stappen. Niet alleen om naar de inhoud van de agenda te kijken, maar vooral ook om van u te horen hoe we de Kwaliteitsagenda het best kunnen uitvoeren.
Wat ik heb gemerkt, bijvoorbeeld bij werkbezoeken en de vele gesprekken, is dat heel veel mensen aan de slag willen. Ik vind dat echt fantastisch! Iedereen wil zich er met hart en ziel voor inzetten om de plannen te realiseren! En ik denk dat dat ook de enige manier is: we moeten dit samen doen!


Meer kwaliteit – is het dan nu niet goed?
Ik heb het al eerder gezegd:
Investeren in kwaliteit is natuurlijk niet nieuw, alle scholen in het PO zijn ermee bezig. En de meeste scholen doen het goed:

  • 93% van de scholen haalt aan het eind van de basisschool voldoende of goede leerresultaten voor rekenen en taal (dat stelt de inspectie vast aan de hand van meestal de Cito-toets.)
  • 88% van de basisscholen behaalt tijdens de basisschoolperiode voldoende of goede leerprestaties bij hun leerlingen (dat stelt de inspectie vast op basis van het leerlingvolgsysteem.
    Maar dat betekent natuurlijk niet dat het vanzelfsprekend is dat we onze positie ook houden.

Kortom, het is tijd is om een tandje bij te zetten.
Bij de basisscholen, maar óók in het vervolgonderwijs. Zo komt staatssecretaris Van Bijsterveldt binnenkort ook met een kwaliteitsagenda voor het voortgezet onderwijs.
En ook voor het hoger onderwijs is een agenda in de maak.
Op deze manier kunnen we bewuster werken aan goede doorlopende leerlijnen voor elke leerling, waarbij taal en rekenen de kern vormen.

Zoals gezegd: we moeten werken aan verbeteringen. Niet alleen om wat goed is beter te maken. Maar ook om wat nu slecht gaat goed te maken.

  • Achterstandsleerlingen halen hun achterstand weliswaar stap voor stap in, maar ze lopen 6 maanden tot 2 jaar achter met taal en rekenen.
  • 10 tot 15% van de leerlingen in groep 8 heeft problemen met technisch lezen.
  • Te veel leerlingen zitten op scholen waar sprake is van kwaliteitsrisico’s – van risicoscholen (12 %) tot scholen die onvoldoende resultaten behalen (4 %) en scholen die zeer zwak zijn (1,5 %).
  • De onderbenutting (Onderwijsraad): 1 op de 10 kinderen presteert onder zijn of haar mogelijkheden. En internationaal gezien scoren onze toptalenten relatief lager dan de ‘toppers’ elders.

Het klopt dus dat het goed én niet goed gaat met onze basisscholen.
Er is dus werk aan de winkel.
Wat slecht is moet goed.
En wat goed is moet beter.
En dat is de inzet van deze agenda ‘Scholen voor morgen’!


Meer kwaliteit - Waar willen we naar toe?
Goed, wat willen we bereiken?
De taal- en rekenprestaties moeten omhoog. Daarom richten we daar de focus op.
Dit is nodig als we willen dat kinderen zich optimaal ontwikkelen,
een mooie schoolcarrière hebben,
en wij als Nederland ook internationaal blijven meedoen in de mondiale kenniseconomie.

Natuurlijk, ik weet maar al te goed dat scholen en leraren worden verleid hun aandacht te versnipperen. De schaduwzijde daarvan is, dat het leren van basisvaardigheden die bepalend zijn voor verder schoolsucces en deelname aan de samenleving, dreigt onder te sneeuwen. Mensen in het onderwijs geven dit zelf ook aan, zij willen weer aan lesgeven toekomen, hun kerntaak.
Onze boodschap is daarom: laten wij ons nu samen inspannen zodat elk kind in elk geval goed kan rekenen en de Nederlandse taal beheerst.
Ik doe daarbij niets af aan het belang van een brede vorming van kinderen of aan de brede opdracht die basisscholen hebben.
En aan de vrijheid om eigen keuzes te maken.
Ik doe niets af aan de erkenning van de ruimte voor levensbeschouwelijke en pedagogisch-didactische verscheidenheid
Dat zijn dé kenmerken van ons sterk kleinschalig georganiseerde primair onderwijs in Nederland. En daarin ligt ook juist onze kracht.

Maar die brede taak mag de focus op taal en rekenen niet in de weg staan. En dat hoeft ook niet. Want het kan op een slimme manier samengaan.
Dat gebeurt trouwens al vaak. Ik zie in de praktijk veel goede voorbeelden. Denk aan de verbinding van techniek met taal en rekenen. Scholen kunnen op dit punt ook veel van elkaar leren. Om én te focussen, én een rijke leeromgeving te creëren!

Essentieel is natuurlijk dat we de tijd die nodig is voor taal en rekenen zo goed mogelijk besteden. Daarbij speelt ook de overheid een rol. Want dat betekent heel simpel dat wij ons terughoudend opstellen bij het formuleren van andere opdrachten voor het basisonderwijs.

(Docenten en schoolleiders, leren van elkaar)
Wat ik hier ook stevig wil benadrukken is dat dit alleen maar kan slagen als de overheid en schoolbesturen de docenten en schoolleiders de ruimte en ondersteuning geven die ze nodig hebben.
Want – en dat bleek ook weer uit een recent rapport van McKinsey over de best presterende onderwijssystemen (en ook Nederland wordt daartoe gerekend) – de kwaliteit van de leerkracht heeft, na de eigenschappen van de leerling zelf, de meeste invloed op de leerprestaties. Leerlingen die op jonge leeftijd achterstand oplopen door een paar jaar een slechte docent te treffen, halen die achterstand niet meer in. Vandaar het grote belang van de leraar.
Sir Michael Barber, auteur van het rapport en van 1995 tot 2005 onderwijsadviseur van Blair bevestigt dat nog in een interview in de NRC vorige week: “Je moet vooral kijken naar de prestaties van leraren. Geen enkele andere factor is zo sterk van invloed op de prestaties van leerlingen.”
Binnenkort komt er een kabinetsreactie op het Rapport Rinnooy Kan en daarin zullen wij aangeven hoe we de positie van docenten en de schoolleiders willen versterken.
Want ook wij zijn overtuigd dat het erg belangrijk is dat zij zich volledig kunnen concentreren op hun kerntaken. Voor de leraar: lesgeven. Voor de schoolleider: onderwijskundig leiderschap.
Daarbij heb ik uiteraard ook aandacht voor het belang van de ondersteuning die hiervoor nodig is, zoals conciërges en combinatiefuncties.

Er zijn tal van prima voorbeelden van leraren die de resultaten van hun leerlingen op het gebied van taal en rekenen hebben verbeterd . Ik denk dan ook dat we relatief snel aantoonbaar grotere leerwinst kunnen bereiken.
Er is genoeg kennis over vakdidactiek en er zijn genoeg beproefde lesmethoden om de taal- en rekenprestaties van kinderen te verbeteren.
Waar het om gaat, is dat deze kennis en ervaringen meer dan nu worden gedeeld. Door collega’s onderling, maar ook met experts.

De eerste ervaringen met de taalpilots zien er hoopvol uit. De scholen die meedoen zijn razend enthousiast, omdat je ziet dat door gerichte extra aandacht kinderen al binnen een paar weken beter kunnen lezen. [Enschede]

(Zichtbaar maken kwaliteit)
Scholen moeten voor zichzelf en in vergelijking met andere scholen weten hoe ze ervoor staan bij het verbeteren van hun taal- en rekenprestaties. Want alleen zo kunnen ze hogere prestaties leveren.
Dat kan onder meer door de informatie waarover scholen beschikken beter te benutten. Zo hebben bijna alle scholen een leerlingvolgsysteem. Met daarin een schat aan informatie over de prestaties van leerlingen op verschillende momenten.
Hiermee kun je prestaties binnen de eigen school in beeld brengen. Maar ook de opbrengsten met die van andere scholen vergelijken.
Meerdere meetmomenten hebben nog een voordeel: je kunt zo de toegevoegde waarde van het onderwijs veel beter beoordelen dan alleen op basis van de eindresultaten in groep 8.

Om prestaties goed te kunnen vergelijken gaan we referentieniveaus ontwikkelen. De Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen komt begin 2008 met een advies. De referentieniveaus moeten natuurlijk goed aansluiten bij de werkelijkheid van de school. Daarom wil ik het advies samen met het onderwijsveld, en vooral met de leraren zelf, verder uitwerken.

Naast het benutten van informatie uit leerlingvolgsystemen en het gebruiken van effectieve methoden, spelen nog meer zaken een rol. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk om taalachterstanden zo vroeg mogelijk te signaleren en aan te pakken.


Hoe kunnen we dit het beste aanpakken?
We zijn hier vandaag om te praten over hoe we de agenda gaan uitvoeren. Het proces is immers nog niet klaar en daarmee de agenda ook nog niet.

Vanmiddag gaan we dat in de workshops met u als gangmakers en experts verder uitwerken. U kunt goed beoordelen wat er nodig is om de aanwezige expertise in de scholen en in de ondersteuningsstructuur effectiever te gebruiken. Zodat het daadwerkelijk bijdraagt aan betere taal- en rekenprestaties. Daarbij kunt u aangeven wat u nodig heeft.

De PO Raad in oprichting speelt hierin wat mij betreft een belangrijke rol. In ‘Scholen voor morgen’ kunt u lezen dat het de gedachte is om een projectbureau op te richten onder de vlag van de PO Raad. U als gangmaker kunt daar ook terecht. En de PO Raad zal mij jaarlijks adviseren over de strategie van de uitvoering van de agenda.
Ik beschouw u daarbij als bruggenbouwer naar andere vakgenoten en naar andere scholen. Het is uw enthousiasme dat het succes van onze Kwaliteitsagenda bepaalt!


Slot
Ik ga uit van de kracht van de school.
Van de kracht van leraren, schoolleiders en bestuurders.
Van hun kracht, én van hun deskundigheid.
Nu komt het aan op de invulling op maat, op het lokale niveau.
Maar natuurlijk is het niet zo dat ik nu met m’n armen over elkaar ga toekijken.
Ik neem ook mijn verantwoordelijkheid. Met de opbrengst van vandaag kunnen we weer een stap vooruitzetten met de uitwerking van onze kwaliteitsagenda. Een agenda die heel nadrukkelijk niet statisch is. De opbrengst van vandaag gaan we ook een plek geven en neem ik mee als ik de nota naar de Tweede Kamer stuur.


De gelukkige klas…
Tot besluit keer ik nog even terug bij die andere gelukkige klas, die van Theo Thijssen. En dan via Jan Siebelink, die de lofrede hield op dit boek bij het landelijke startschot van de actie Nederland leest op 19 oktober.
Siebelink, zelf ruim dertig jaar leraar Frans, zei (en ik citeer): “De gelukkige klas is een springlevend en kostelijk boek. Het is een krachtig pleidooi voor de magie tussen leerkracht en zijn klas, voor die bijzondere gemeenschap waar veel nuttige kennis wordt opgedaan en op natuurlijke wijze wordt geleerd om met elkaar te leven.”

En in zijn rede sprak Siebelink verder de hoop uit dat dit boek van Thijssen gelezen zou worden door de Haagse OCW-ambtenaren...
Ik kan hierbij Jan Siebelink geruststellen: ‘De gelukkige klas’ wordt inmiddels tot in de ‘hoogste regionen’ in de Haagse Hoftoren verslonden!

Ik wens u vandaag heel veel succes en een vruchtbare opbrengst!