Toespraak op de ambassade in Parijs
Toespraak van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg, ' De landbouw in het spanningsveld tussen de wereld en de regio', Ambassade in Parijs, 14 november 2007.
Dames en heren,
Vanmiddag mag ik met u spreken over een sector die weer mee telt. In Nederland tenminste…. Bij u is dat altijd al het geval geweest.
In Nederland heeft de landbouwsector onder forse maatschappelijke druk gestaan. En dat was soms terecht. De druk op het milieu nam door de mestproductie wel erg toe. Dierenwelzijn mag zich vandaag de dag in meer maatschappelijke aandacht verheugen. Inmiddels blijkt gelukkig uit enquêtes wel dat boeren meer waardering krijgen van Nederlandse burgers.
Dat is natuurlijk terecht, want de sector brengt ook veel goeds. In Nederland is het agrocomplex goed voor 10% van het BNP en van de werkgelegenheid. Nederland behoort daarmee - samen met de VS en Frankrijk - tot de drie grootste landbouwexporteurs ter wereld. Die positie heeft de Nederlandse landbouw voor een belangrijk deel te danken aan het ontstaan van een Europese interne markt. We zetten nu ruim 80 % van onze landbouwexport in de Europese Unie af. In uw geval gaat het om 72% van uw export. Dat is dus ook aanzienlijk. Deze cijfers laten zien dat de Europese integratie onze landen bepaald geen windeieren heeft gelegd.
De vraag die vanmiddag aan de orde is, is hoe het verder moet met de landbouwsector in onze Europese en mondiale samenleving. En in het bijzonder gaat het dan om de vraag in welke mate, en op welke manier, de overheid zich sturend met deze prachtige sector mag en moet inlaten.
Eerst schets ik u enkele trends die zich op mondiale schaal aftekenen. Trends waar we ons in ons toekomstig Europees beleid goed rekenschap van moeten geven. Het Brusselse beleid vormt het middendeel van mijn betoog. Ten slotte ga ik in op wat wij - als Nederland - van belang vinden voor de ontwikkeling van deze sector en ons platteland. Je zou kunnen zeggen dat het Europese beleid dat we voorstaan, het resultaat is van wat er wereldwijd gebeurt, en wat we nationaal wenselijk achten. En ergens in het spanningsveld tussen mondiaal en regionaal, maken we in Brussel gezamenlijk beleid.
Ik weet dat Nederland en Frankrijk op onderdelen verschillend naar het landbouwbeleid kijken, maar ik vind het een uitdaging om vooral te zoeken naar die onderwerpen waarop we elkaar kunnen vinden. En onze wederzijdse posities kunnen versterken. Om zo samen te bouwen aan een Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dat de eenentwintigste eeuw kan hebben en daar ook vooruit in kan.
Mondiale dimensie
Dames en heren. Ik begin met de mondiale dimensie. Een van de belangrijkste trends van de laatste tientallen jaren is de voortschrijdende globalisering. Globalisering betekent dat we alles op een grotere, globale schaal bekijken.
De economische pendant daarvan is liberalisering van markten. Het houdt in dat landen over heel de wereld steeds meer door handelsrelaties met elkaar verbonden raken. En daarmee gaat de tendens tot verdere liberalisering gepaard. Liberalisering is het gevolg van een wens tot vrije in- en uitvoer van goederen en diensten. Uiteraard zijn er maatschappelijke en sociale randvoorwaarden aan liberalisatie.
Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er in GATT-verband wereldwijd handelsafspraken gemaakt. Sinds de Urugay-ronde van 1994 maakt ook landbouw daar onderdeel van uit. Landbouw is dus een relatieve nieuwkomer op het terrein van wereldhandelsafspraken. Over deze trend van voortschrijdende liberalisering wil ik graag een aantal opmerkingen maken. Ten eerste over de waardering van verdergaande liberalisering.
Vrijhandel is een bron van welvaart. In een wereld met vrijhandel kunnen landen zich specialiseren in de productie van goederen en diensten waar ze verhoudingsgewijs goed in zijn.
Zeker voor landen als Frankrijk en Nederland met een omvangrijke export, biedt verdergaande liberalisering geweldige kansen, hoewel we ons natuurlijk ook moeten realiseren dat bepaalde sectoren er ook nadelen van zullen ondervinden. Zo zou in Nederland een sector als de tuinbouw aanzienlijke voordelen halen uit verdergaande handelsliberalisatie. De intensieve veehouderij daarentegen, zou het moeilijker krijgen.
We moeten natuurlijk goed weten wat de gevolgen van verdergaande liberalisering kunnen zijn. We mogen niet maar wat in het wilde weg roepen. Om die reden is mijn ministerie nagegaan wat er zou gebeuren met de Nederlandse landbouw als die verdergaande liberalisering zou worden ingevoerd. In 2002 verschenen de resultaten van dat onderzoek onder de titel: 'Boeren bij vrijhandel'. De conclusie is dat de Nederlandse landbouw een verdergaande vorm van liberalisering - als die tenminste wereldwijd zou worden doorgevoerd - uitstekend zou kunnen managen. Hoewel er ook het nodige gaat veranderen:
- De verdergaande liberalisering zal zeker schaalvergroting met zich meebrengen.
- In sommige gebieden zal de melkveehouderij de plaats van akkerbouw innemen.
- De hoge grond- en quotumkosten zal een belemmering gaan vormen voor een dynamische ontwikkeling van de melkveehouderij.
- Het milieu zal een oppepper krijgen: de intensieve veehouderij neemt af en daardoor ook de mestdruk.
- Door de schaalvergroting zal het landschap uniformer worden.
- Verder blijkt de weidevogelstand erop achteruit te gaan door de verdergaande mechanisering van de melkveehouderij.
- Tot slot wil ik graag nog de enorme kansen die liberalisatie biedt voor de tuinbouw noemen.
Ook latere studies laten zien dat de landbouw belangrijk is voor Nederland en dat de sector krachtig genoeg is om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen.
Wel is het daarbij van belang om te letten op wat de samenleving vraagt en nodig heeft. De landbouw kan zich niet verder ontwikkelen als het geen rekening houdt met allerlei zaken die de productie direct raken. Ik denk aan voedselveiligheid, schaalvergroting en dierenwelzijn.
De landbouwer van de toekomst zal dan ook een krachtig ondernemer moeten zijn. Een ondernemer die enerzijds weet om te gaan met wisselende marktomstandigheden met verminderde bescherming door het landbouwbeleid. En een ondernemer die anderzijds ook heel goed aanvoelt wat wel en niet kan, en midden in de samenleving staat die steeds meer vraagt om transparante productieprocessen.
Een tweede trend die op mondiaal niveau speelt, is de sterk stijgende vraag naar voedsel. Met name de vraag naar voedsel van hogere kwaliteit. Hieraan liggen verschillende oorzaken ten grondslag. Allereerst natuurlijk de explosieve groei van de wereldbevolking. De Verenigde Naties schatten dat de wereldbevolking in 2050 negen miljard mensen zal tellen. Dat is een toename van 50% in vijftig jaar.
Een tweede oorzaak is de opkomst van nieuwe economieën in Azië, denk aan India en China, met als gevolg een flinke stijging van de vraag naar hoogwaardiger voedsel, zoals vlees.
Europa heeft daar een belangrijke rol te spelen. Ik vind dat we in Europa mede verantwoordelijkheid dragen voor de productie van voldoende voedsel in de wereld. Nog altijd lijden meer dan 800 miljoen mensen honger op de wereld. Extra inzet is daarom nodig om onze internationale doelstellingen, zoals opgenomen in de Millennium Ontwikkelingsdoelen, op het gebied van armoedebestrijding te realiseren.
Wij hebben ons internationaal verplicht tot het met de helft terugdringen van de armoede, honger en ondervoeding in de wereld in 2015. Duurzame landbouw en rurale ontwikkeling zijn daarbij cruciaal.
De Nederlandse bijdrage kan enerzijds bestaan - en bestaat ook al - in het beschikbaar stellen van onderzoeksresultaten. En wel op een zodanige manier dat die kennis wordt gebruikt om de productiviteit te verhogen op een duurzame wijze.
Anderzijds denk ik ook aan onze eigen productiemogelijkheden. We zullen ons productiepotentieel vitaal en in conditie moeten houden, ook als onze eigen bevolking niet meer groeit. Gelet op de prijsontwikkelingen zal dat waarschijnlijk ook wel lukken, en zal de markt hier zelf in sturen. Maar ook los van het prijsniveau zie ik een verantwoordelijkheid van ons werelddeel voor andere delen van de wereld, en dan denk ik in het bijzonder aan Afrika.
Een derde - bepaald niet te veronachtzamen - trend betreft de groeiende vraag naar duurzame energie en de verwachte klimaatverandering. Het blijft natuurlijk gissen, maar het algemene beeld is toch dat het zuiden van Europa warmer en droger wordt. En het noorden van Europa warmer en natter. Het is dan ook zeker niet denkbeeldig dat bepaalde teelten zich zullen gaan verplaatsen. Wat dacht u van een heerlijke Riesling van Nederlandse bodem, gecombineerd met een oerhollandse rauwe haring? Dat klinkt u misschien wat merkwaardig in de oren, maar de Nederlandse wijnbouw is de 100 hectare inmiddels gepasseerd. Op naar de 200, zullen we maar zeggen. En dat zeg ik in dit wijnland natuurlijk met een knipoog!
Daarnaast heeft de discussie over energie en klimaatverandering onder andere ook geleid tot een sterke toename van de teelt van energiegewassen. Zelfs in die mate dat deze teelten nu een serieuze concurrent vormen voor teelten, bestemd voor voedselbestemmingen.
Daar wil ik graag wat dieper op ingaan. De klimaatverandering en het zoeken naar alternatieve energiebronnen laten zien hoe nauw ontwikkelingen op wereldschaal samenhangen. En elkaar in de wielen kunnen rijden. Er kan zelfs met recht gesproken worden van potentieel tegenstrijdige belangen.
- Een sterk groeiende wereldbevolking vraagt meer voedsel.
- Groeiende economieën vragen om een voedselpakket met meer dierlijk eiwit.
- De productie van bio-energie uit gewassen neemt toe, waardoor minder voor diervoeder beschikbaar is.
Dit kan een aantal ongewenste gevolgen hebben:
- De productie van energiegewassen kan de voedselzekerheid in gevaar brengen.
- Het leidt tot minder diervoeder, waardoor dit duurder wordt. Denk daarbij aan de varkenssector in uw land, maar ook in Nederland.
- Diezelfde productie kan grote gevolgen hebben voor de biodiversiteit.
- De landbouw zal met een groeiende productie een nog grotere aanspraak maken op de watervoorraden.
Tel dat bij elkaar op en je krijgt een beeld waar meer aandacht voor nodig is. Het zal dus duidelijk zijn dat we in de toekomst te maken zullen krijgen met concurrerende belangen die zich op wereldschaal afspelen.
Daar kun je op verschillende manieren mee omgaan. Voor mij geldt als uitgangspunt dat we - voor alles - duurzaamheid als criterium hanteren om sturing te geven aan de ontwikkelingen die zich voordoen. Daar bedoel ik mee dat we helder zullen moeten analyseren op welke manier sociale, ecologische en economische doelstellingen elkaar raken en hoe we vervolgens die verschillende doelstellingen op een optimale manier tegelijkertijd recht kunnen doen.
Als ik dat vertaal naar bijvoorbeeld de bio-energieproductie, betekent dat voor mij het volgende:
- Productie van biomassa moet daar plaatsvinden waar dat vanuit economisch oogpunt het meest voor de hand ligt.
- Productie van biomassa mag geen onacceptabele concurrentie opleveren met voedselzekerheid en biodiversiteit.
Bij dilemma's moet productie voor voedsel voorrang krijgen en houden. Bij de vraag ' productie voor de mond of voor de motor' moet in tijden van schaarste altijd de mond de voorrang te krijgen. Hierover zullen mondiaal, maar ook Europees, afspraken moeten worden gemaakt.
Dames en heren,
De uitwerking die ik nu geef voor een liberalisering van het landbouwbeleid en voor een liberalisering van de handel in biomassa, laat zien dat we tegen grenzen oplopen. Immers: liberalisering is een positief te waarderen ontwikkeling, maar die liberalisering kan alleen plaatsvinden als publieke goederen en diensten die de landbouw levert, voldoende worden beloond. Ik denk dan bijvoorbeeld aan beheer van het landschap en instandhouding van de biodiversiteit.
Als het gaat om de borging van die belangen spreken we in economische termen over institutionalisering, als de manier waarop de markt enige ordening krijgt. In de WTO-context spreken we over 'non trade concerns'. Dat onderwerp wil ik hier vanavond met enige nadruk noemen.
In Nederland voeren we op dit moment een maatschappelijk debat over de manier waarop we verder kunnen gaan met het vrijmaken van de wereldhandel, en tegelijkertijd recht kunnen doen aan de zorgen die consumenten hebben. Ik noem een paar onderwerpen die in dit debat telkens weer opduiken: de kap van tropisch hardhout, het doden van jonge zeehondjes alleen voor de vacht, de mate waarin producenten elders rekening houden met dierenwelzijn, de wijze waarop biomassa wordt geteeld in relatie tot biodiversiteit.
Ook de ontwikkeling van de landbouwproductie in 3e wereldlanden verdient daarbij alle aandacht. In veel ontwikkelingslanden fungeert de landbouw immers als motor voor de economische ontwikkeling. Aandacht voor plattelandsontwikkeling en agroketens is en blijft dan ook belangrijk. Via overdracht van kennis kunnen we daarbij als EU een belangrijke rol vervullen. Ik denk daarbij aan de succesvolle bloementeelt in landen als Ethiopië en Kenia, opgezet met behulp van Nederlandse expertise.
Deze onderwerpen kunnen we onmogelijk in nationaal verband regelen. Het allerbeste is als we hiervoor - internationaal - tot goede afspraken kunnen komen. Internationale afspraken waarnaar in WTO-verband dan verwezen kan worden.
Als voorbeeld noem ik dierenwelzijn. En u zal zeggen 'wat heeft ze het daar vaak over'. Dierenwelzijn staat in Nederland hoog op de maatschappelijke agenda. Wij hebben namelijk het novum om in onze Tweede Kamer twee leden van de partij van de dieren te hebben. En die zijn zeer actief in het agenderen van dierenwelzijn. Het is natuurlijk geweldig dat de OIE begonnen is om -naast diergezondheid - ook over dierenwelzijn na te denken. En ik hoop zeer dat er afspraken uit voort zullen vloeien: niet alleen over dodingsmethoden en transport, maar ook over huisvesting. En dat zal nog moeilijk genoeg zijn, want hoe een dier zich voelt, is ongetwijfeld ook afhankelijk van klimatologische omstandigheden.
Dames en heren, ik kom bij mijn tweede gedeelte over Europees beleid. Dit jaar bestaat het Verdrag van Rome vijftig jaar. Als minister heb ik daar de nodige aandacht aan besteed. Dit voorjaar hielden we een symposium waar verschillende wetenschappers nog eens terugblikten naar de beginjaren. Eén ding is me toen heel duidelijk geworden, namelijk dat het ontstaan van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) heel goed te begrijpen is vanuit de maatschappelijke en politieke vragen die toen aan de orde waren.
Als ik de verdere ontwikkeling van het GLB overzie, kom ik tot eenzelfde conclusie: het GLB speelt in op de veranderende maatschappelijke en politieke vragen. Laat ik dat heel kort illustreren. Aanvankelijk was er sprake van tekort aan voedsel.
Daarna kwam er meer aandacht voor kwaliteit. En niet alleen voor de fysieke kwaliteit, maar vooral ook voor de manier waarop we produceren. Nog later - en daar zitten we nu middenin - is er aandacht voor een nog bredere opvatting van kwaliteit. Naast nieuwe vragen als ' productie voor de mond of voor de motor' en 'het inspelen op klimaatontwikkelingen'.
We moeten verder kijken in tijd en ruimte. Verder vooruit (toekomstige generaties) en ook naar verre oorden. We bezinnen ons op de effecten van ons handelen. Duurzaamheid (wereldwijd) vraagt om passend handelsbeleid, klimaatbeleid, energiebeleid, aandacht voor non trade concerns, etc. Ik vind een dergelijke brede oriëntatie overigens pure winst.
De tweede les die je kunt leren uit de geschiedenis van het GLB, is dat we de juiste beleidsinstrumenten moeten zoeken bij het maatschappelijk probleem dat zich voordoet. Hier raken we aan de economie van ons beleid. De geschiedenis van het GLB laat zien, hoe moeilijk het is om productiestimulerend beleid tijdig om te buigen naar een andersoortig beleid.
Eenzelfde vraag kunnen we ons nu stellen: want wat beogen we precies met een inkomenstoeslag voor de boer? Belonen we de boer voor het feit dat hij voedsel- of niet-voedselgewassen produceert? Of belonen we hem ook juist voor andere maatschappelijke prestaties die hij levert? Dat brengt mij midden in de actualiteit van dit moment. De 27 lidstaten van de EU staan voor een grote uitdaging om vorm te geven aan het GLB van de komende jaren. Over enkele dagen publiceert de Commissie de plannen voor de 'health check' van 2008. Zelf ben ik een groot voorstander van het behoud van een krachtig en dynamisch GLB dat communautair wordt vormgegeven en gefinancierd.
Een belangrijke opgave is het GLB verder te vereenvoudigen. Alleen door een eenvoudig en robuust instrumentarium, met een minimum aan uitzonderingen, zal het lukken om de administratieve en uitvoeringslasten te verminderen.
Echter, de belangrijkste opgave zal zijn om het GLB krachtiger te verbinden met de maatschappij, door de landbouwsector meer te gaan belonen voor de maatschappelijke goederen en diensten die de boer levert. U moet dan denken aan zaken als de vraag naar een mooi en aantrekkelijk landschap en behoud en ontwikkeling van de natuur en haar soortenrijkdom.
Die vermaatschappelijking van het GLB is voor mij uitermate belangrijk. Ik heb daar zelfs in Nederland een brede maatschappelijke consultatieronde over georganiseerd. Omdat ik wilde weten wat de samenleving belangrijk vindt. Dit soort zaken die burgers belangrijk vinden voor bijvoorbeeld eten en drinken worden namelijk geregeld door de boeren van het platteland.
De uitkomsten zijn er inmiddels. De consultatieronde laat zien dat er maatschappelijke steun is:
- om duurzaam ondernemerschap van de boeren, zowel goede producten als goede prijs als goed inkomen,
- om waardevolle landschappen en natuurgebieden te beschermen en de rol van de boer daarbij te verbeteren,
- om na te gaan welke mogelijkheden er in Europees verband zijn om ook via het GLB het dierenwelzijn verder te stimuleren,
- en om mondiale voedselzekerheid als doel van het GLB niet uit het oog te verliezen, gezien de klimaatverandering en de toenemende vraag naar voedsel en biobrandstoffen.
Mijn inzet voor de toekomst van het GLB laat ik mede door deze herkenbare en aansprekende uitkomsten beïnvloeden. Temeer ook omdat ze aansluiten bij mijn eigen visie op dat punt.
Een sterkere koppeling aan maatschappelijke waarden zal in de systematiek van de inkomenstoeslagen tot uitdrukking moeten komen. Ik vind het geen houdbaar standpunt om de GLB-steun louter en alleen te blijven verdelen op basis van historische referenties. We zijn immers met een aantal landen al ooit begonnen, maar hebben inmiddels al 27 lidstaten. Dit doet geen recht aan de dynamiek van de agrarische sector. En om ook recht te doen aan de vraag naar vereenvoudiging, betekent dit dat we naar een globaler en eenvoudiger GLB toe groeien waar geen directe koppeling meer is tussen productie en steun. Maar wel dus tussen inkomenstoeslag en de rol voor boeren die in het belang van de samenleving willen en komen spelen.
Dit spoor van inkomenstoeslagen is echter niet het enige pad dat we kunnen bewandelen. Een ander spoor van vermaatschappelijking is het plattelandsbeleid. Hiermee kan een extra impuls worden gegeven aan een verdere verduurzaming van landbouw en platteland.
Ten slotte ben ik van mening dat we het ingezette traject naar afbouw van het (resterende) handelsverstorende markt- en prijsbeleid moeten blijven volgen. Een voorbeeld is de melkquotering. Uit onderzoek uit 2002 kwam al naar voren dat dit systeem de dynamiek van de sector remt. Die remming wordt nog sterker voelbaar met de huidige prijsontwikkeling. De belangrijkste vraag is mijn inziens dan ook in welk tempo de afbouw van de melkquotering kan plaatsvinden en op welke manier voor een zachte landing kan worden gezorgd in 2005. Wil ik dan alles overhoop halen? Nee, u zou misschien denken dat ik in al mijn voortvarendheid ook iets wil doen aan het landbouwbudget richting 2013. Maar dat is absoluut niet het geval. Daarover zijn wat mij betreft indertijd heldere afspraken gemaakt. Dat budget staat tot 2013, punt uit.
Dames en heren,
Als het over de toekomst van het GLB gaat, dan kan ik natuurlijk niet om de vraag heen wat de rol zal zijn van het Europese landbouwbeleid in de hele energie- en klimaatdiscussie. Staat de voedselzekerheid in Europa op het spel? Zijn we terug bij af? Moeten we de voedselproductie meer stimuleren?
Zelf zie ik niet een directe noodzaak om - in de huidige omstandigheden - het GLB in te zetten om de voedselproductie te stimuleren. In Europa produceren we ruimschoots boven het zelfvoorzieningsniveau en dat zal volgens de prognoses ook zo blijven.
Ik zie ook niet of nauwelijks een rol weggelegd voor het GLB om de productie van energiegewassen te stimuleren. Nu is via verplichte bijmenging de afzet al gegarandeerd. Ik kan overigens wel veel voorstellen bij de ontwikkeling van een bio-based economy, in die zin dat we zoveel mogelijk fossiele grondstoffen in de chemische industrie vervangen door groene grondstoffen. Ook is het van het grootste belang dat we alle mogelijkheden om op een enigszins kosten- en milieu-effeciënte manier energie te winnen, benutten. Tot het gebruik en benutten van mest aan toe.
We zullen echter in Europa niet de illusie moeten hebben dat de agrarische sector de energieleverancier van de toekomst is. In beperkte zin kan biomassa voor de vergroting van de energiemix zorgen en daarmee de energiezekerheid iets verhogen. Maar we zullen ons heel goed moeten afvragen hoeveel hectaren landbouwgrond we in Europa willen gebruiken om aan het door de Commissie voorgestelde percentage voor bijmenging met biobrandstoffen te gaan voldoen. Wel moet Europa een vinger aan de pols houden om soepel op uitdagingen te kunnen inspelen. Daarnaast heeft Europa een rol om voortvarend de doorschakeling naar 2e en 3e generatie biobrandstoffen te bevorderen.
Dit betekent overigens niet dat ik het gebruik van biobrandstoffen in Europa ter discussie stel. Het betekent wel, dat wanneer we biomassa nodig hebben om aan onze milieu- en klimaatdoelstellingen te voldoen, we die zoveel mogelijk importeren. Waarbij overigens dat importeren niet ongeclausuleerd kan plaatsvinden. Wat dan moet gebeuren onder heel duidelijke condities, waar we - als het enigszins kan - in internationaal verband afspraken over maken. De Europese Commissie heeft tot mijn grote vreugde in haar duurzaamheidstrategie al aangegeven iets met duurzaamheidcriteria te willen gaan doen.
Dames en heren,
Ik kom bij Nederland zelf. Ik maak een paar opmerkingen maken over het landelijk gebied in Nederland. Volgens de OESO-definitie van platteland hebben we in Nederland nauwelijks meer platteland. Een recent Nederlands rapport onderstreept dit nog eens, door te stellen dat er geen scheiding meer bestaat tussen stad en platteland. Dat kunt u zich hierin Frankrijk misschien moeilijk voorstellen, maar is in Nederland wel het geval.
Het is waar dat in Nederland de scheiding tussen stad en platteland in sociaal-economische zin niet bestaat. Wel is het zo dat het platteland een heel nieuwe betekenis heeft gekregen, in ons land dat sterk verstedelijkt.
Het platteland blijft zijn productiefunctie behouden. En anders dan sommige landgenoten denken, zal daar niet veel in veranderen. Zeker niet, zolang de prijzen hun huidige niveau behouden. Maar het platteland heeft er een sterke recreatiefunctie bij gekregen. Daarmee raak ik opnieuw aan de maatschappelijke oriëntatie van mijn beleid. Ik wil dat het landelijk gebied, het platteland, er mooi uitziet, dat het toegankelijk is, dat het geen rommelige aanblik heeft, etc. Een leefbaar vitaal platteland is een voorwaarde voor een leefbare vitale stad.
Soms kan het nodig zijn de landschappelijke kwaliteiten van een gebied te behouden, juist door daar de landbouw een blijvende kans te geven. En ik heb daar met collega Barnier over gesproken en de indruk gekregen dat hij daar ook zo over denkt. En dat daarbij niet alleen de landschappelijke kwaliteit, maar ook werkgelegenheid en leefbaarheid een rol spelen.
De vraag is welk landbouw- en plattelandsbeleid het best past om dat doel te bereiken. Nederland heeft van oudsher een wat liberaler visie op het landbouwbeleid. Dat past nu eenmaal bij een klein landje dat altijd moet inspelen op de internationale handel. Als je een klein land bent is de rest van de wereld namelijk erg groot. En dat verklaart ook mijn sterke voorkeur voor verdergaande ontkoppeling van de inkomenstoeslag van de productie.
Juist daarom ben ik blij dat president Sarkozy en mijn collega Michel Barnier veel aandacht willen geven aan een toekomstgericht landbouwbeleid. Ik vind dat we samen moeten nadenken over de inrichting van een Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, dat recht doet aan ons beider verlangen om een vitaal en krachtig platteland in stand te houden. Of meer concreet: Is het niet mogelijk dat we - denkend vanuit de maatschappelijke prestatie die de boer levert - ook de melkveehouder in de Alpen daarvoor direct belonen? Het is dan weliswaar niet de melk waarvoor hij betaald krijgt, maar wel zijn medewerking aan de instandhouding van het typische berglandschap.
Dames en heren,
Ik ga afsluiten. Zowel Frankrijk als Nederland zijn landen met een sterke agrosector. Vanaf het begin van de Europese samenwerking zijn beide landen sterk betrokken geweest bij de vormgeving van het GLB.
Ik zie uit naar een voorzetting van die samenwerking rond het GLB. Dat is in de afgelopen 50 jaar minder geweest , maar met uw nieuwe president, het nieuwe kabinet en de nieuwe minister hoop ik dat de samenwerking uitstekend blijft. Dat is ook de reden dat ik vandaag naar Parijs ben gekomen om met mijn collega te spreken. Die gezamenlijkheid is nodig om bij te dragen aan een krachtig nieuw aansprekend en herkenbaar GLB.
Bilateraal konden wij elkaar vinden ook bijvoorbeeld als het gaat om het meer waarderen van de publieke goederen die boeren leveren. Het gaat om de kwaliteit van het leven van ons allemaal. Bilateraal willen bijvoorbeeld gaan kijken hoe we mogelijke een verzekering tegen dierziekten van de grond kunnen krijgen. Zowel Frankrijk, als Nederland (en ook andere lidstaten) kampen met bluetongue. Een gezamenlijke publiekprivate verzekering tegen dierziekten biedt daarbij wellicht mogelijkheden. Daarnaast noem ik een andere prachtige sector, die in zwaar weer zit; de visserij. Voor de visserij is er volgens mij maar één toekomst, en dat is innovatie en verduurzaming. Vanmiddag hebben mijn collega Barnier en ik afgesproken om te kijken waar we elkaar kunnen versterken en waar we van elkaar kunnen leren.
Wij hadden tijdens de lunch over onze prachtige vlaggen. De Franse en Nederlandse vlag hebben overeenkomsten; de kleuren, de vlakindeling. Er is echter één wezenlijk verschil. De Franse banen lopen verticaal en die van ons horizontaal. Als je dat over elkaar heen legt krijg je een dikke plus. Dat is, voor mij, het symbool van onze samenwerking. Zodat we samen gaan werken aan een sector die midden in de samenleving staat en zowel binnen Europa als mondiaal een bijdrage blijft leveren aan een kwalitatief hoogwaardige toekomst.