Gebruik vingerafdrukken vreemdelingen voor opsporing strafbare feiten verruimd
Het gebruik van vingerafdrukken van vreemdelingen voor de opsporing van strafbare feiten wordt verruimd. Dat schrijft minister Hirsch Ballin van Justitie vandaag in een brief aan de Tweede Kamer.
Door de verruiming kunnen vingerafdrukken die in het onderzoek naar een gepleegd misdrijf zijn verkregen, in meer gevallen worden vergeleken met de vingerafdrukken die voor de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving zijn afgenomen. De verwachting is dat hierdoor meer verdachten kunnen worden opgespoord.
Sinds de invoering van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in 2001 gelden strengere voorwaarden. Vergelijking van vingerafdrukken mag alleen nog worden gemaakt als er een redelijk vermoeden bestaat dat de verdachte een vreemdeling is, of het onderzoek naar een ernstig misdrijf dat de maatschappelijke orde ernstig heeft geschokt, op een dood spoor is beland of snel tot resultaten moet leiden. Hierdoor is het aantal hits tussen vingerafdrukken uit onopgeloste misdrijven en de vingerafdrukken van vreemdelingen navenant gedaald. Dat blijkt uit een onderzoek van het Korps landelijke politiediensten dat in 2005 is uitgevoerd. In de nieuwe regeling mogen vingerafdrukken worden genomen bij alle ernstige misdrijven, dus bij alle misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. De andere voorwaarden blijven onverkort gelden. Evenals in de oude regeling is de officier van justitie de aangewezen persoon om af te wegen of aan de voorwaarden voor een vergelijking is voldaan.