Pleegzorg en opvang

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJB-CB-U-2799646

12 november 2007

Hierbij ontvangt u van mij een reactie op uw brief van 11 september jl. metkenmerk JG-07-102 over pleegzorg en kinderopvang.

Met betrekking tot een plek in de kinderopvang voor pleegkinderen is de situatie als volgt. De overheid heeft de kwaliteitskaders van kinderopvang vastgelegd en geeft ouders een tegemoetkoming in de kosten, maar kinderopvang wordt georganiseerd door private partijen. Zaken als de groepsgrootte en de leidster-kind ratio zijn strikt vastgelegd en daar mag een kinderopvangorganisatie niet van afwijken. Het gaat om heel jonge kinderen en ouders dienen er vanuit te kunnen gaan dat de kwaliteit (waaronder bijv. de groepsgrootte) gegarandeerd is. Het is dus niet zo dat er “altijd nog wel eentje bij kan”. Voorts zijn aan een plek in de kinderopvang kosten verbonden. Het is aan de ondernemer in kwestie om te bepalen of hij een plek vrij wil houden –en op die dagen dus geen inkomsten voor deze kindplaats krijgt- tot er een pleegkind in het betreffende gezin is opgenomen. Het is niet zo dat er een recht op een kinderopvangplaats bestaat.

Voor scholen werkt dit geheel anders. Kinderen in de leerplichtige leeftijd hebben recht op een plaats in het basisonderwijs. Daarnaast is de omvang van de klassen een zaak van de school. Verder is de wijze van bekostiging onvergelijkbaar. De school ontvangt de middelen van de overheid en niet van de ouders, zoals de kinderopvangondernemer.

Het gegeven dat de kinderopvangsector op private wijze is gefinancierd, betekent dus dat de afweging om al dan niet plaatsen te reserveren in handen ligt van de ondernemers in die sector. Ik heb begrip voor de situatie van pleegouders uit uw brief, maar kan niet in de afwegingen van die ondernemers treden.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet