Brief aan Tweede Kamer over de inzet van opsporingscapaciteit op cold cases
In deze brief geeft minister Ter Horst mede namens miniter Hirsch Ballin van Justitie antwoord op een vraag van de heer Teeven over de capaciteit die de komende vijf jaar beschikbaar is voor cold cases.
In antwoord op uw brief van 12 juni 2007, waarin u om een reactie verzoekt op de mondelinge vraag van de heer Teeven over de capaciteit die de komende vijf jaar beschikbaar is voor cold cases, bericht ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Justitie en met excuses voor de inmiddels verstreken termijn, het volgende.
Bij cold cases gaat het om ernstige misdrijven die, om welke reden dan ook, in het verleden niet zijn opgelost. Aanleiding om ze opnieuw op te pakken kan gelegen zijn in de beschikbaarheid van nieuwe inzichten, methoden of feiten óf grote maatschappelijke druk. Belangrijke ontwikkelingen waardoor veel oude zaken zijn heropend zijn onder andere nieuwe mogelijkheden op DNA-gebied en een verbeterde informatiehuishouding.
In het rapport ‘Cold cases – een hot issue’ (2006), een uitgave in de reeks Politiekunde van Politie en Wetenschap, wordt een stand van zaken geschetst op het gebied van cold case-onderzoek in Nederland wat betreft de aantallen, werkwijzen en resultaten. Uit een inventarisatie komt naar voren dat tussen 2000 en medio 2005 in totaal 78 cold cases opnieuw in onderzoek zijn genomen door verschillende politieregio’s. Van deze 78 cold cases is 51% in 2004 en de eerste helft van 2005 opgestart, hieruit blijkt dat korpsen steeds meer aandacht besteden aan cold cases. De politie heeft een landelijk protocol opgesteld voor de aanpak van cold case projecten.
In de aanpak van cold cases blijven verschillen bestaan tussen de politieregio’s. Dit heeft te maken met het gegeven dat niet elke regio met eenzelfde aantal ernstige misdrijven te maken krijgt en inherent daaraan met eenzelfde deel onopgeloste zaken. Zo heeft de regio Utrecht een permanent team ingericht voor de aanpak van de cold cases in die regio, terwijl er in de regio Drenthe op dit moment geen cold cases zijn en er dus ook geen capaciteit voor is vrijgemaakt.
Daarbij komt dat de inzet van de opsporingscapaciteit, het stellen van prioriteiten met betrekking tot het werkaanbod en het als gevolg daarvan inzetten of verschuiven van menskracht en middelen verantwoordelijkheden zijn die primair op regionaal niveau liggen bij respectievelijk het Openbaar Ministerie en de korpsbeheerder. De beschikbaarheid van de capaciteit voor de zogenaamde cold cases in de komende vijf jaar is dus een regionale verantwoordelijkheid.
Los hiervan moet worden bedacht dat de inzet op oude zaken consequenties heeft voor de aanpak van nieuwe zaken. Het is van groot belang dat er voldoende capaciteit beschikbaar is om opsporingsonderzoeken te kunnen uitvoeren. Elk (nieuw) opsporingsonderzoek dwingt tot het maken van keuzes rond de inzet van schaarse capaciteit en expertise. De korpsen zijn zich bewust van het belang dat wordt gehecht aan het oplossen van ernstige misdrijven uit het verleden, maar moeten bij de toedeling van capaciteit steeds de afweging maken tussen lopende zaken en cold cases.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
Mevrouw dr. G. ter Horst