Antwoorden op kamervragen over landelijke activiteiten van rijksambtenaren in politieke partijen
Antwoorden op kamervragen van het lid Schippers (VVD) over landelijke activiteiten in politieke partijen van rijksambtenaren.
Vraag 1
Is er een beleid van het kabinet dat rijksambtenaren niet toestaat om een politieke partij op landelijk niveau te adviseren in adviesgroepen, adviescommissies en denktanks?
Antwoord op vraag 1
Er is geen kabinetsbeleid dat een algemeen verbod inhoudt voor rijksambtenaren om een politieke partij op landelijk niveau te adviseren in adviesgroepen, adviescommissies of denktanks.
Wel zullen rijksambtenaren die in het kader van hun functievervulling contacten hebben met politieke partijen, hiervoor toestemming behoeven van de minister waaronder zij ressorteren, nu zij in dat geval handelen onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid.
Rijksambtenaren mogen privé uiteraard politiek actief zijn en ook lid zijn van een politieke partij. Hiervoor hebben zij geen toestemming van de minister nodig.
De vragenstelster doelt echter mogelijk op artikel 125a van de Ambtenarenwet. In dat artikel zijn namelijk wel enige grenzen gesteld aan het doen van uitlatingen door een rijksambtenaar. Deze grenzen houden direct verband met het goede functioneren van de openbare dienst. In het eerste lid van het betrokken artikel is bepaald dat een rijksambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens indien hierdoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst - voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling - niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Deze norm geldt uitsluitend voor de openbaring van persoonlijke opvattingen van de ambtenaar. (Uitlatingen die de ambtenaar overeenkomstig de opdracht van diens bevoegd gezag doet, vallen dus niet onder deze norm).
In voorkomende gevallen toetst het bevoegd gezag achteraf of door de uitlatingen van de ambtenaar diens functievervulling dan wel de goede functionering van de openbare dienst niet meer in redelijkheid verzekerd is.
Factoren die een rol kunnen spelen bij de beoordeling door het bevoegd gezag of de normen van artikel 125a Ambtenarenwet zijn overschreden zijn onder meer: de afstand tussen de functie van de betrokken ambtenaar en het beleidsterrein waarover de uitlatingen zijn gedaan, de politieke gevoeligheid van de materie, de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken en de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van de betrokken ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst.
Daarnaast heeft iedere rijksambtenaar ingevolge het derde lid van artikel 125a een geheimhoudingsplicht ten aanzien van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen,voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt.
Resumerend kan worden gesteld dat het kabinetsbeleid geen algemeen verbod inhoudt voor rijksambtenaren om een politieke partij op landelijk niveau te adviseren, maar dat een rijksambtenaar die, anders dan in opdracht van diens bevoegd gezag, politieke partijen adviseert daarbij de algemene grenzen van artikel 125a Ambtenarenwet in acht dient te nemen.
Vraag 2
Geldt dit verbod alleen oppositiepartijen of is dat ook van toepassing op coalitiepartijen?
Vraag 3
Sinds wanneer geldt dit verbod?
Vraag 4
Naar aanleiding van welke gebeurtenis of incident is dit verbod ingesteld, aangezien onder de vorige kabinetten Balkenende, maar ook onder de kabinetten Kok rijksambtenaren landelijk actief waren in politieke partijen?
Antwoord op de vragen 2, 3 en 4
Zoals moge blijken uit het antwoord op vraag 1, bestaat voor rijksambtenaren geen algemeen verbod om politieke partijen op landelijk niveau te adviseren.
Bij de toetsing of een rijksambtenaar binnen de grenzen van artikel 125a Ambtenarenwet is gebleven, maakt het géén verschil of sprake is van advisering aan oppositiepartijen dan wel aan coalitiepartijen.
Artikel 125 a bestaat reeds sinds 2 november 1988.
De in het antwoord op vraag 1 omschreven lijn is tevens neergelegd in de in 1998 tot stand gebrachte “Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren”.