Symposium College bescherming persoonsgegevens
Dames en heren,
Na de zeer interessante uiteenzettingen van de voorgaande sprekers is nu aan mij de eer om met u te spreken over veiligheid en privacy. Dit naar aanleiding van de handvatten en overwegingen die de opstellers van het rapport, de heren Muller, Kummeling en Bron ons aanreiken. Mijn dank alvast voor uw goede werk.
Zoals de uitnodiging voor dit symposium reeds aangaf, worden de begrippen veiligheid en privacy in het openbare debat vaak als uitersten gezien, alsof het een keuze betreft tussen het één of het ander. Dat is wat mij betreft niet het geval. Beide zijn essentiële onderdelen van onze rechtsstaat.
Net als de opstellers van het rapport meen ik dat het zaak is om geen loopgravenoorlog te maken vanuit de stelling dat ofwel het één, ofwel het ander belangrijker is. Oorlog brengt in het algemeen weinig goeds. Daarnaast is het zo dat verblijf in een loopgraaf het zicht op de tegenstander ontneemt. De beelden komen dan al gauw niet meer overeen met de werkelijke posities.
Dat technologische ontwikkelingen zowel kunnen bedreigen als beschermen, is intussen van alledag. In dat opzicht verschilt ICT niet van vuurwapens of vliegtuigen: de omgang ermee is bepalend voor de maatschappelijke kansen en bedreigingen die er het gevolg van zijn. Dus is het goed ons voortdurend af te vragen hoe we tot goed en verantwoord maatschappelijk gebruik kunnen aanzetten. En hoe we ICT kunnen benutten om de privacy juist te beschermen. Daarvoor is het goed om terug te gaan naar de betekenis van beide begrippen.
In hun klassieke artikel over ‘het recht op privacy’ beschrijven Warren en Brandeis hoe rechtsbeginselen in ‘common law’ zich ontwikkelen. Zo ontwikkelde het begrip ‘bezit’ zich uit ‘eigendom’. Uit het eigendom van onroerend goed zich dat van ‘roerend goed’. En na introductie van immateriële rechten honoreerde vervolgens ‘common law’ ook de maatschappelijke behoefte aan ‘recht op de intellectuele eigendom’.
Zo ook, beschrijven ze, ontstond uit het ‘recht op leven’ het ‘recht op het genot van het leven’ ook wel geduid als het ‘recht om met rust te worden gelaten’. Aan dit recht om met rust te worden gelaten ontstond maatschappelijke behoefte als remedie tegen de circulatie van foto’s zonder toestemming van de ‘rechthebbende’ en de invasie van kranten in de persoonlijke levenssfeer. Hun plastische beschrijving van de maatschappelijke omstandigheden die tot het recht op privacy leiden doen trouwens eerder denken aan de huidige samenleving dan aan wat althans ons beeld is van die van 1890, het jaar dat zij hun artikel schreven. Nieuwe technologie – in hun geval fotografie en de steeds industriëler werkende krantenindustrie – creëerden de behoefte aan nieuwe rechten. Is er in dat opzicht – bijna 120 jaar later – in 2007 iets nieuws onder de zon?
Wanneer we vanuit dit perspectief naar het recht op veiligheid kijken en naar wat de Grondwet noemt het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, staan deze beide rechten al in hun oorsprong gelijkwaardig naast elkaar in hun gemeenschappelijke doel bij te dragen aan het recht op genot van het leven.
En zo zijn ook in het EVRM de rechten op veiligheid en privacy gelijkwaardig en naast elkaar gecodificeerd in respectievelijk de artikelen 5 en 8. Vanzelfsprekend gaat het niet om absolute rechten die geen enkele inmenging verdragen. Zo is inmenging door de overheid in het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven van (artikel 8 EVRM) door ‘enig openbaar gezag’ mogelijk voor zover bij wet voorzien en voor zover in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van onder meer de nationale veiligheid en de openbare veiligheid. En zo zien we dat veiligheid naast privacy óók kan wringen. Wat dat betreft bevindt ‘veiligheid’ zich in het goede gezelschap van andere rechten zoals de ‘bescherming van gezondheid’ of de ‘goede zeden’ en het ‘economisch welzijn’. Ook deze belangen kunnen een dergelijke inmenging rechtvaardigen mits bij wet voorzien en noodzakelijk in een democratische rechtsstaat. Het gaat niet om een spanning tussen ‘privacy’en ‘veiligheid’ alleen.
Dat brengt mij bij de plaats waarop het rapport aanhaakt bij Bennet en French. Deze zouden slechts twee posities in het privacydebat onderkennen: een fundamentele en een strategische. Bij de fundamentele opvatting zou privacy een essentiële waarde zijn, die nimmer mag wijken. En bij de strategische zou privacy worden afgewogen tegen andere waarden.
Zij stellen dat in het politieke debat privacy louter strategisch wordt ingezet en dat op deze wijze steeds een nieuwe balans wordt gevonden. Erg herkenbaar is deze kenschets niet. Of privacy nu wordt aangeduid als ‘fundamenteel’ of ‘strategisch’; beide posities lijken mij tot een loopgravenoorlog te leiden, en ik kom ze allebei in het politieke debat tegen.
Als we wat preciezer kijken naar het ontstaan van het ‘recht op privacy’, zien we eigenlijk juist hoe goed dat spoort met het recht op veiligheid. En dat ze - ook het EVRM geeft daarvan blijk – met elkaar kunnen schuren en wringen, daarin onderscheiden ‘veiligheid’en ‘privacy’ zich niet van andere belangen en beginselen.
Dat brengt mij op het kabinetsbeleid. In ‘Samen werken, samen leven’ heeft het kabinet ambitieuze doelstellingen geformuleerd én gekwantificeerd om de criminaliteit te reduceren. In de toelichting daarbij kondigt het kabinet onder andere maatregelen aan om privacybelemmeringen weg te nemen voor beroepsgroepen in de sfeer van hulpverlening en crisisinterventie rond huiselijk en eergerelateerd geweld. Het zou in mijn ogen niet zo mogen zijn dat hier, waar het kan gaan om mensenlevens, relevante gegevens niet op tafel komen. En welk ‘recht op genot van het leven’, welk ‘recht om met rust te worden gelaten’ wordt hier het meest bedreigd? Wie wil hier met rust worden gelaten? Soms liggen de begrippen veiligheid en privacy niet ver van elkaar.
En of hulpverleners en rechtshandhavers nu terecht of onterecht privacybelemmeringen ervaren, we zullen hen toch echt in staat moeten stellen hun werk te doen. We zijn het er vast wel over eens dat het ‘recht met rust te worden gelaten’ de fysieke veiligheid van mensen niet zou mogen bedreigen. En we moeten ons dus de vraag stellen of we het in ons streven naar zowel verwerkelijking van het recht op veiligheid als op dat van privacy gemakkelijker kunnen maken. Dat we de loopgraven vanmiddag al beëindigen zal hierbij vast helpen.
Dames en heren,
Het rapport spreekt over ‘het relativeren van het eigen belang in het belang van het evenwicht’. Ik kan me voorstellen dat er van verstrengeling van belangen sprake kan zijn waar het ‘recht op veiligheid’ en het ‘recht op privacy’ tegen elkaar schuren. Maar als minister van Justitie ben ik voor beide verantwoordelijk en u zult mij niet kwalijk nemen dat ik geen van beide belangen graag relativeer. En ook het met het beeld van ‘evenwicht’ en ‘balans’zou ik voorzichtig willen zijn. Bijna altijd zijn er meer factoren in het spel dan alleen veiligheid en privacy. En privacy wijst ook niet steeds dezelfde richting uit. Het beeld van balans en weegschaal prikkelt toch al gauw weer tot groepering van belanghebbenden rond slechts één van de beide weegschaalbakjes. En voor dat je ’t weet komen er dan weer loopgraven aan te pas.
Het kabinet gaat de zoektocht naar de verhouding tussen ‘veiligheid’en ‘privacy’ voortzetten. Onder voorzitterschap van mw. Brouwer-Korf, thans nog burgemeester van Utrecht, zal een commissie ons adviseren over regulering, voorlichting en werkwijzen bij de omgang met persoonsgegevens zodat deze de veiligheid van personen bevorderen. Daarbij zal acht worden geslagen op te verwachten ‘technologische ontwikkelingen’. Ook komt de internationale context aan de orde. Uiteindelijk komt het erop aan te kunnen beschikken over een afwegingskader voor gegevensverwerking, het ontwerp van systemen en gegevensverkeer dat recht doet aan de internationaal-rechtelijke context van het EVRM en het EU-Verdrag. Daarbij zullen we de inzichten van deze conferentie graag betrekken.
Ik dank u voor uw aandacht.