Antwoord minister-president op vragen over de berichtgeving rond de hofjacht
Vragen gesteld door Tweede Kamerlid Thieme (PvdD)
Bijgaand de beantwoording van de vragen gesteld door het lid Thieme (PvdD) onder vermelding van vraagnummer 2070803300
DE MINISTER-PRESIDENT,
Minister van Algemene Zaken,
mr.dr. J.P. Balkenende
Antwoorden op kamervragen van het lid Thieme (PvdD) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken, nr. 2070803300
Vragen
1
Is het waar dat RVD één of meer vertegenwoordigers van de media dan wel persbureaus benaderd heeft met de mededeling dat "de RVD ongelukkig zou zijn met de berichtgeving rond de hofjacht van 19 oktober" en/of het verzoek "in de toekomst anders om te gaan met de berichtgeving over de hofjacht"? Zo ja, welke media zijn benaderd? Zo neen, zijn er andere mediacontacten op initiatief van de RVD geweest naar aanleiding van de berichtgeving over de hofjacht en welke aanleiding en strekking hadden deze?
2
Indien er contact geweest is tussen RVD en media naar aanleiding van de berichtgeving over de hofjacht, is dit dan geïnstigeerd door de RVD zelf, door de regering of door het Koninklijk Huis?
3
Wat was de aanleiding? Vinden dergelijke mediainterventies vanuit de RVD vaker plaats?
4
Hing deze interventie over de hofjacht samen met het feit dat de berichtgeving feitelijke onjuistheden zou bevatten of omdat de RVD graag zou zien dat er niet bericht wordt over de hofjacht?
5
Om welke feitelijke onjuistheden gaat het? Hoe verhoudt een eventuele wens tot terughoudendheid in de berichtgeving zich tot de persvrijheid?
6
Heeft het eventueel geen gevolg geven aan de wens van de RVD door de media, gevolgen voor de mate en wijze waarop deze media in de toekomst door de RVD van informatie voorzien zullen worden? Zo ja, acht u dat een correcte gang van zaken en waarom?
7
Zijn er in het verleden vaker verzoeken vanuit de RVD aan de media gedaan om terughoudendheid te betrachten in de berichtgeving over de hofjacht? Zo ja, wat was daarvoor de aanleiding?
8
Bent u van mening dat de media meer terughoudendheid zouden moeten betrachten in hun berichtgeving over de hofjacht? Zou dit wat u betreft ook moeten gelden voor berichtgeving over de financiering van het Koninklijk Jachtdepartement? Welke aanleiding ziet u voor een dergelijke terughoudendheid?
9
Acht u censuur een geoorloofd middel in de huidige tijd waar het gaat om maatschappelijk omstreden hobbies van leden van het Koninklijk Huis, zoals de hofjacht? Zo ja, waarom? Zo neen, hoe wilt u garanderen dat de RVD niet (langer) zal trachten de pers het zwijgen op te leggen in kwesties als deze?
10
Bent u op de hoogte van het feit dat Blauw Research in opdracht van de dierenbescherming vaststelde dat 97% van de Nederlanders de plezierjacht afwijst?
11
Bent u bereid met de leden van het Koninklijk Huis te overleggen of het hobbymatig doden van dieren nog wel een geaccepteerde vrijetijdsbesteding kan zijn voor hen?
12
Deelt u de mening dat het binnen de genoemde maatschappelijke opvattingen niet voor de hand ligt uitgaven van het koninklijk jachtdepartement als "functionele kosten" declarabel te maken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierin verandering in brengen?
Antwoorden op vraag 1 t/m 9, 11 en 12
In het algemeen doet de RVD geen mededelingen naar aanleiding van vragen van media over de jacht door leden van het Koninklijk Huis of hun gasten. Dat is ook het geval geweest op 19 oktober jl. Media die hierover hebben bericht, hebben deze reactie van de Rijksvoorlichtingsdienst correct weergegeven. Hierdoor bestond er geen reden om naar aanleiding van de berichtgeving op dit punt contact op te nemen met de media.
Naar aanleiding van één zin in één enkel bericht met betrekking tot de beantwoording door de minister voor Wonen, Wijken en Integratie van vragen over de beheerskosten van het Jachtdepartement die als functionele kosten worden gedeclareerd bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, is door de Rijksvoorlichtingsdienst contact opgenomen om het verantwoordelijke medium op de hoogte te stellen van wat eerder op 29 september aan andere media op dit punt is meegedeeld.
De suggestie dat de onder mijn verantwoordelijkheid ressorterende Rijksvoorlichtingsdienst de pers het zwijgen op zou willen leggen (zie formulering in vraag 9) is derhalve onjuist.
Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording van de vragen gesteld door de leden Van Velzen, Thieme en Ouwehand (nrs. 2070801220, 2070801230, 2070802510 en 2070803290).
Antwoord op vraag 10
Dit onderzoek is mij bekend.