Overlastgevende jeugd moet worden aangepakt

Misschien moeten we de burgemeester wel mogelijkheden geven om lichte vormen van opvoed- en opgroeiondersteuning op te leggen. Dat heeft minister Rouvoet geopperd op een conferentie van de gemeente Rotterdam over probleemjongeren. Samen met de vier grote steden wordt bezien wat de mogelijkheden zijn. Burgemeester Opstelten wordt voorzitter van de Stuurgroep Aanpak Kindermishandeling. Toespraak jeugdoverlast voor de conferentie van de gemeente Rotterdam in Ermelo op 15 oktober 2007

U bent hier bijeen om te bespreken hoe de jeugdoverlast in Rotterdam kan worden aanpakt. Een thema waar niet alleen Rotterdam mee bezig is, maar dat ook speelt in andere steden. Collega Vogelaar gaat zo in op de wijkaanpak en wat haar in dat kader is opgevallen als het gaat om jeugdoverlast. Ik zal vanuit mijn verantwoordelijkheid schetsen hoe ik kijk naar de opbouwende trap van voorzieningen die nodig zijn om jeugdoverlast tegen te gaan.
‘Dat de jeugd niet deugt en dus bestuurders zelden strekt tot vreugd’, wisten de oude Grieken al. Bezorgdheid over de jeugd is kennelijk van alle tijden. Maar we moeten niet de indruk wekken dat er iets grondig mis is met de jeugd, zoals je makkelijk kunt doen met de verzuchting ‘de jeugd van tegenwoordig’. En als er al wat mis is, dan is de vraag aan wie dat ligt.

Vadertje Cats dichtte eeuwen geleden:
Indien de jonkheit niet en deugt,
En geeft de schuld niet aan de jeugd;
De vader zelf verdient de straf
Die haar geen beter les en gaf’.

En zo is het maar net. De jeugd houdt ons als volwassenen een spiegel voor. Hoe wij vorm geven aan de opvoeding. En die opvoeding is complexer dan ooit. Jongeren staan in onze global village bloot een continue stroom van informatie. De samenleving is gejaagd. De arbeidsmarkt is veeleisend. Culturele verschillen zijn groot. En al te vaak is de familie in de zin van bredere familie onvoldoende in staat mee te helpen bij de opvoeding. Allemaal elementen die het opgroeien anno nu heel anders maken dan decennia geleden. En aan veel van deze omstandigheden kunnen we ook weinig veranderen, als we dat al zouden willen. We zullen het ermee moeten doen.
Veranderingen bieden echter ook kansen. We hebben – volgens een onderzoek van Unicef – de gelukkigste jeugd van de ontwikkelde landen. Een kleine minderheid, zo’n vijf procent, veroorzaakt de meeste problemen. Problemen in allerlei vormen. Het beroep op speciaal onderwijs, op jeugdzorg, op schoolmaatschappelijk werk neemt enorm toe. Meer jongeren hebben te maken met de kinderbescherming, meer jongeren komen in aanraking met justitie. En meer jongeren veroorzaken overlast.


Decennia terug heeft toenmalig staatssecretaris Jan Schaefer eens gevraagd ‘is dit beleid of is hier over nagedacht’. En dat is soms een goede vraag. Sommige dingen vergen echt dóórdenken, vergen fundamentele oplossingen die niet met enkele simpele beleidsmaatregel zijn te realiseren. Wat mij betreft geldt dat zeker voor hoe wij omgaan met die kleine minderheid van jongeren die in de problemen zit of dreigt te komen. Alleen als wij als volwassenen – en dan heb ik het over ouders, familieleden, professionals, bestuurders - onze verantwoordelijkheid nemen en samenwerken aan ‘het geven van beter les’, om maar even bij Cats te blijven, kunnen alle kinderen alle kansen krijgen. Samen dragen we er zorg voor dat jongeren en gezinnen zo min mogelijk problemen hebben en zo min mogelijk overlastproblemen geven.
Samen nadenken en samen werken in het belang van alle kinderen. Dit is nu precies de kerntaak van mij als programmaminister voor Jeugd en Gezin zoals ik die zie voor de komende vier jaren.
Laat er geen misverstand over zijn. Het moet niet blijven bij nadenken, sterker nog: we moeten zo snel mogelijk de mouwen opstropen en handelen. ‘Niet lullen, maar poetsen’ zo noemt u dat in Rotterdam. Maar dat kan en mag niet zonder nadenken: ‘lullen en poetsen tegelijk’, om het op z’n Rotterdams te zeggen.
We mogen immers de vaak complexe werkelijkheid niet te veel versimpelen. Ouders die niet goed kunnen opvoeden is immers bijvoorbeeld heel wat anders dan ouders die niet willen opvoeden. En verschillende gezinnen vergen een verschillende benadering. Het is zoals in het Deense spreekwoord: ‘als je mensen gelijk wilt behandelen, dan moet je dat op verschillende manieren doen.’ Alleen met handig en slim opereren, kunnen we een brug slaan naar ouders. Laatst las ik dat in de Rotterdamse wijk Pendrecht bewoners geklaagd hebben over de hoeveelheid professionals die zij inmiddels in hun huiskamer van koffie hebben voorzien. Dat moeten we voorkomen. Laten we beginnen met een preventieve benadering die aansluit bij wat gezinnen zelf willen. Want laten we wel zijn: hoeveel ouders willen nou niet het beste voor hun kind. En welke ouders zijn nou doelbewust bezig hun opvoedtaken te verwaarlozen? Dat zijn er niet zo veel en dat biedt kansen. Kansen als we vroegtijdig steun bieden aan ouders bij dat soms o zo moeilijke opvoeden, en de zaak niet laten escaleren.

De kern van mijn beleidsprogramma ‘Alle kansen voor alle kinderen’, dat ik vlak voor de zomer aan de Tweede Kamer stuurde, is dan ook: één gezin, één plan. We werken dat op drie manieren uit:

  • We erkennen en ondersteunen het gezin opnieuw in de belangrijke positie die het in de opvoeding heeft.
  • We richten ons meer op het voorkómen van problemen door ze al in een vroeg stadium op te sporen en direct aan te pakken.
  • We zijn de vrijblijvendheid voorbij. Willen ouders of kinderen niet meewerken, dan nemen we dwang- of drangmaatregelen.

Centra voor Jeugd en Gezin/ZAT’s

Om problemen in het gezin te voorkomen of vroegtijdig te signaleren en aan te pakken beschouw ik de Centra voor Jeugd en Gezin als een speerpunt van mijn beleid. Deze laagdrempelige centra, die midden in de samenleving moeten staan, zijn vooral bedoeld om te voorkomen dat ouders in de problemen komen of helemaal rondom vragen van de opvoeding uit het spoor lopen. Ze verstrekken informatie over opvoeden en opgroeien en bieden steun aan ouders en kinderen. Ze spelen een rol bij preventie. Dat is wat anders dan stigmatiseren door risicotaxatie, zeg ik nog maar een keer, en het is helemaal wat anders dan staatsopvoeding. Centra voor Jeugd en Gezin moeten nauw in contact staan met het bureau jeugdzorg. Met de gemeenten is afgesproken dat zij bevorderen dat de bureaus Jeugdzorg als voorpost in het CJG functioneren. Dit ligt vast in het basismodel dat we wettelijk gaan verankeren.

Juist de gezinnen waar u het hier over heeft, hebben vaak meervoudige problemen. Het CJG kan het niet alleen. Het bevorderen van de samenwerking tussen de instanties is daarom een ander speerpunt. Voor de dan vereiste samenwerking zijn de zogeheten Zorg- en Adviesteams uiterst belangrijk: CJG en ZAT moeten elkaar versterken. De ZAT’s vervullen inmiddels een centrale rol in de zorgstructuur van het onderwijs en het jeugdbeleid. Uit de meest recente monitor van het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg (LCOJ) blijkt dat negen van de tien scholen in het voortgezet onderwijs een ZAT heeft dat positief wordt beoordeeld. Dat is een mooi resultaat. Maar we zijn er nog niet helemaal. Het kabinet zal de komende jaren de verdere vorming van ZAT’s stimuleren. In 2011 moet er overal in Nederland voor alle kinderen in de schoolgaande leeftijd een ZAT zijn.
Naar mijn mening zijn we daarmee de goede weg ingeslagen. Alleen met niet-vrijblijvende samenwerking tussen de betrokken partijen krijgen jongeren de juiste zorg. Gemeenten moeten erop toezien dat de Zorg- en Adviesteams optimaal bezet zijn, maar zij moeten er óók voor zorgen dat jongeren daadwerkelijk en snel de benodigde hulp krijgen. Een actieve aanwezigheid van Jeugdgezondheidszorg, leerplichtambtenaar, maatschappelijk werk, politie en Bureau Jeugdzorg is dunkt mij een voorwaarde voor een goed functionerend team.

Drang

Preventie dus voluit, met een belangrijke rol voor Centra voor Jeugd en Gezin en voor de ZAT’s. Met een regierol voor gemeenten. Aanbod is eerst op basis van vrijwilligheid, maar als dat niet werkt, wordt drang uitgeoefend op ouders om hulp te aanvaarden. De tijd van vrijblijvendheid is voorbij: we moeten erop af, meer handen aan de bel. Als ouders en jongeren niet willen, dan moet worden dus aangedrongen op ander gedrag. En als het dan nóg niet goed gaat, mogen ouders en jongeren onder geen beding worden losgelaten. Als ze niet willen meewerken, dienen zij zich te realiseren dat dwang in zicht komt.

Dwang

Juist op het terrein van dwang is er veel in ontwikkeling.

  • De leerplicht is net uitgebreid met een kwalificatieplicht. En er wordt gewerkt aan de vormgeving van de leerwerkplicht.

  • De mogelijkheden voor een ondertoezichtstelling van een gezin worden verruimd. Het komt erop neer dat een OTS mogelijk wordt bij veel lichtere problemen dan nu. Er wordt daarbij aansluiting wordt gezocht bij de wettelijke definities van de geïndiceerde jeugdzorg.

Ik merk hierbij met nadruk op dat een OTS niet is bedoeld om openbare orde problemen tegen te gaan. Maar het is wel vaak zo dat jongeren die meer dan puberale overlastproblemen geven thuis onvoldoende meekrijgen. En dan is er dus alle reden om opvoed- en opgroeiondersteuning te bieden.
Als het gaat om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen hebben we ook veel oog voor een betere uitvoering. U kent het programma ‘Beter beschermd’. De caseload van gezinsvoogden gaat omlaag. En de doorlooptijden van de besluitvormingsprocedure wordt verkort.
Nog meer wat in voorbereiding is. De burgemeester kan groepen jongeren die voortdurend overlast geven de toegang tot een bepaald gebied ontzeggen en een meldingsplicht opleggen. De officier van justitie krijgt de mogelijkheid om een jongere die verdacht wordt van een strafbaar feit een gebiedsverbod, een meldingsplicht en een contactverbod op te leggen. Het kabinet onderzoekt nog naar aanleiding van de motie Depla of begeleidingsplicht zinvol is en hoe deze dan ingevuld zou kunnen worden.
Al deze veranderingen moeten hun nut natuurlijk nog bewijzen. Maar samen met de G4 praten we nu al over verdere mogelijke aanpassingen. Het is mijn bedoeling, en dat heb ik de burgemeesters van de G4 onlangs laten weten, om binnen enkele maanden tot concrete afspraken te komen. Voorstellen daarvoor worden momenteel ambtelijk uitgewerkt. Daarbij wordt vooral gekeken naar de volgende punten:

  • Moet de gemeente meer ruimte krijgen om vanuit het publieke belang doorzettingsmacht te hebben richting instellingen? Ik denk van wel. Daarbij moet een balans worden gevonden tussen de algemene, integrale afweging en het specialistische professionele oordeel. Verder moet een balans zijn tussen het tegengaan van het hebben van problemen en het tegengaan van het geven van problemen. Het eerste, het helpen van jongeren en de ondersteuning van het gezin, kost vaak tijd. Het tweede, het tegengaan van overlast voor de omgeving, roept vaak om snel ingrijpen. Daar moeten we balans tussen vinden.

  • Doorzettingsmacht van gemeenten richting instellingen moet dus geregeld worden. Ik denk op dit moment aan drie lijnen om dit wettelijk te verankeren.
    • De eerste lijn is de plicht voor gemeenten om te komen tot sluitende afspraken met de organisaties die de taken uit het basismodel voor Centra voor Jeugd en Gezin uitvoeren.
    • De tweede lijn is de wettelijke verplichting voor gemeenten om te zorgen voor sluitende samenwerkingsafspraken met en tussen andere voor jeugdigen en gezinnen relevante partijen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, woningcorporaties en scholen.
    • De derde lijn betreft het kunnen forceren van een doorbraak als een individueel kind of gezin tussen wal en schip dreigt te vallen. Een soort escalatiemodel, waarbij de gemeente een crisisberaad kan organiseren met betrokken instanties om tot een doorbraak te komen.
    We zijn dit aan het uitwerken en denk hierbij ook aan het regelen van deze drie lijnen in de relevante wetgeving van de verschillende instanties dat zij hieraan mee moeten werken. Dat zal best een beetje lastig zijn, onder andere in relatie tot de taken en werking van het onderwijs. Door deze aanpak zal de positie van de gemeente aanzienlijk worden versterkt.
Moet de gemeente meer doorzettingsmacht krijgen richting gezinnen? Dit is een cruciale vraag. Nu loopt een beslissing over gedwongen opvoed- en opgroeiondersteuning via de rechter. Dat zal als het gaat om een OTS, al dan niet met een uithuisplaatsing van een kind zeker zo blijven. Maar misschien moeten we de burgemeester wel mogelijkheden geven om lichte vormen van opvoed- en opgroeiondersteuning op te leggen. Samen met de G4 wordt bekeken of dit nodig is.


Dames en heren,
Ik rond af. Ik heb aangegeven, aan de hand van de oude Grieken en vadertje Cats, dat wij niet te somber moeten zijn over onze jeugd. Maar dat we er aan de andere kant ook niet te lichtvaardig mee om moeten gaan. ‘Lullen èn poetsen tegelijk’ is misschien nog wel het beste beeld daarbij. Ik houd het er maar even op.
Dat vergt wat van ons allen. Daarom ben ik ook blij dat u hier zo in massale getale zit en dat ik de mogelijkheid heb gekregen u aan te geven hoe ik ernaar kijk. Niemand kan dit alleen en alle instanties en betrokkenen hebben elkaar hard nodig.
Er is veel in ontwikkeling en worden veel discussies gevoerd. Laten we snel knopen doorhakken en er zorg voor dragen dat de jeugd, onze jeugd – om met Cats te spreken – de lessen krijgt die zij verdient. Te weten voorbeelden en zorg die zij verdient.