AO preïmplantatie genetische diagnostiek

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG/E-2805818

16 oktober 2007

Graag informeer ik u over de stand van zaken van het beleid inzake preïmplantatie genetische diagnostiek en screening. Vorig voorjaar is u door de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het standpunt op het advies van de Gezondheidsraad over het gelijknamige onderwerp toegezonden (Kamerstukken II 2005/2006, 30300 XVI, nr. 136). Over dit standpunt heeft nog geen overleg met de Kamer plaatsgevonden.
Een nadere toelichting, naar aanleiding van een brief van beroepsgroepen en patiëntenorganisaties aan de Tweede Kamer, is eind 2006 aan u gestuurd (Kamerstukken II 2006/2007, 30800 XVI, nr. 45).

Inmiddels heb ik zelf contact opgenomen met betrokken patiëntenorganisaties. Dat heeft er recentelijk toe geleid dat ik het nu voorliggende standpunt -op grond waarvan ook een Algemeen Overleg met de Kamer zou plaatsvinden, volgens de planning 31 oktober aanstaande- opnieuw wil bezien. Hiervoor heb ik echter een nadere wetenschappelijke onderbouwing nodig op een paar specifieke punten. Het gaat immers, zoals gesteld in het standpunt, om moeilijke morele kwesties, en ook om complexe wetenschappelijke vragen. De uiteenzettingen hierover in het standpunt onderken ik, maar ook is het zo dat het om een betrekkelijk nieuw terrein gaat. Nieuwe onderzoeksresultaten kunnen ertoe leiden dat eerder uitgezette beleidslijnen aanpassing behoeven.

Op dit moment ben ik een commissie van deskundigen aan het formeren die mij op dit terrein van advies kan dienen. Mijn benadering op dit moment is open: afhankelijk van de nadere informatie die ik krijg, en van eventueel vervolgoverleg met het veld, zal ik het standpunt al dan niet bijstellen. Zodra daar mee duidelijkheid over is zal ik u informeren over de termijn waarop ik verwacht dat het advies beschikbaar zal zijn.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker