Anwoorden op kamervragen over ‘mogelijk falen van politie om een moord te voorkomen’

Antwoorden van het lid De Roon (PVV) over ‘mogelijk falen van politie om een moord te voorkomen’ (ingezonden op 5 september 2007)

1. Vraag
Is het waar dat politieagenten te Kerkrade eind juli jl. van hun leidinggevenden geen toestemming kregen om een woning te betreden waarin een vrouw werd gegijzeld en gemarteld met dodelijke afloop? 1)

1) De Telegraaf, 4 september 2007

1. Antwoord
Ten behoeve van de beantwoording is een ambtsbericht bij het korps Limburg-Zuid opgevraagd. Dit is 3 oktober jl. ontvangen. Hieruit blijkt het volgende:
Nee. Een van de twee, naar aanleiding van die melding ingezette, politie-patrouilles is naar de woning van de betreffende vrouw (in Kerkrade) gegaan en heeft daar met de meldster (niet zijnde die betreffende vrouw) gesproken. De meldster vermoedde dat de betreffende vrouw door haar ex-vriend onder dwang zou zijn meegenomen naar diens woning in Heerlen. Hoewel de betrokken politieambtenaren niet hebben kunnen constateren of er daadwerkelijk sprake was geweest van fysieke dwang, hebben zij een andere politie-patrouille toch verzocht om naar het laatst bekende woonadres van die ex-vriend (in Heerlen) te gaan en vast te stellen of alles in orde was. Deze politie-patrouille heeft op het opgegeven adres (in Heerlen) geconstateerd dat het pand, dat vermoedelijk (door kamerverhuur) uit een vijftal woningen bestaat, donker was. Op geen van de vijf adressen werd ondanks bellen en roepen opengedaan.
Vervolgens hebben de betrokken politieambtenaren overlegd met hun leidinggevenden (officier van dienst en hulpofficier van justitie) over de vraag in hoeverre het noodzakelijk was om een vijftal woningen (tegen de wil van de bewoners) tijdens de nachtelijke uren met een machtiging te betreden.
(a) Niet kon worden vastgesteld of bij het vertrek uit haar woning sprake is geweest van (dreigen met) geweld dan wel dat de betreffende vrouw vrijwillig met haar ex-vriend was vertrokken.
(b) Op het mogelijke verblijfadres te Heerlen waren geen verdere aanwijzingen of vermoedens die duidden op een geweldssituatie of een acute dreiging daartoe,
(c) Er bestond weliswaar een recente politie-registratie op naam van de betrokkene, maar er was bij de politie Limburg-Zuid geen aanwijzing voorhanden die een vermoeden van ernstige mishandeling ondersteunde.
(d) Er was informatie voorhanden dat de betreffende vrouw nog recent samen met haar ex-vriend was gezien en mogelijk weer een relatie met hem zou hebben.
(e) De meldster had in het verleden niet altijd betrouwbare informatie verstrekt.
Om al deze redenen is in overleg met de betrokken politieambtenaren besloten om gedurende de nachtelijke uren geen verdere actie te ondernemen.

2. Vraag
Welke overwegingen hebben de leidinggevenden doen besluiten om niet in te grijpen door binnentreden van de woning? Hebben zij in hun overwegingen het feit betrokken dat de desbetreffende vrouw al eerder slachtoffer was geweest van zwaar huiselijk geweld door de bewoner van de woning?

2. Antwoord
Zie het antwoord op vraag 1. Uit het bovengenoemde ambtsbericht blijkt het volgende. De bij de politie geregistreerde aangiftes op naam van het slachtoffer hebben betrekking op drie verschillende verdachten. De eerste melding is van 7 augustus 2002, waarbij als verdachte een ander dan haar huidige vriend werd aangemerkt. De aangeefster heeft deze aangifte later weer ingetrokken. Een tweede melding is van 23 maart 2004, waarbij een andere persoon (niet zijnde de verdachte uit 2002 en evenmin haar huidige vriend) als verdachte werd aangemerkt. Ook deze aangifte is later ingetrokken. De laatste melding is van 3 februari 2007, waarbij haar huidige (ex-)vriend als verdachte werd aangemerkt. Bij deze laatste aangifte was sprake van eenvoudige mishandeling (een klap tegen het hoofd). Die (ex-) vriend is hiervoor door de politie als verdachte verhoord.

3. Vraag
Is het waar dat de leiding van het desbetreffende politiekorps deze zaak heeft beoordeeld als een “incident” waaraan niemand binnen het korps “schuld zou hebben”? Op grond van welke overwegingen is deze conclusie getrokken? Is dit ook het oordeel van de officier van Justitie?

4. Vraag
Is in deze zaak een rijksrechercheonderzoek ingesteld? Zo neen, waarom niet en ziet u aanleiding om alsnog een dergelijk onderzoek te gelasten? Wanneer mogen de resultaten van een dergelijk onderzoek worden verwacht?

Antwoorden op vraag 3 en 4
Op verzoek van het Openbaar Ministerie heeft de regiopolitie Limburg-Zuid een rapport uitgebracht over dit incident. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van deze informatie beoordeeld of er mogelijk sprake is van (een vermoeden van) strafbaar handelen door de regiopolitie Limburg-Zuid en is tot de conclusie gekomen dat hiervan geen sprake was. Op grond van deze bevindingen is besloten geen nader onderzoek door de Rijksrecherche te laten instellen. Overigens is het onderzoek naar het overlijden van het slachtoffer nog in volle gang.

5. Vraag
Is deze zaak aanleiding om maatregelen te treffen om te bevorderen dat de politie in dergelijke situaties wel doortastend optreedt om levens te redden?

5. Antwoord
Naar mijn mening staan de politie voldoende bevoegdheden ten dienste om doortastend op te treden indien de situatie daartoe aanleiding geeft.

6. Vraag
Wanneer mag de Kamer uw beantwoording verwachten op schriftelijke vragen over een soortgelijke zaak te Pernis? 2)

2) Vragen van de leden Brinkman en De Roon (beiden PVV) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie over mogelijk falen van politie om een moord te voorkomen, ingezonden 6 juli 2007 (vraagnummer 2060720180)

6. Antwoord
Die beantwoording van de schriftelijke vragen met de respectieve kenmerken 2060720180, 2060720360 en 2060720410 is u op 28 augustus 2007 toegezonden.