Antwoord van staatssecretaris Bijleveld op vragen uit het AO van 5-9-2007 over de 5e voortgangsrapportage e-overheid
In de eerste plaats is gevraagd naar de samenstelling en bevoegdheden Regiegroep Dienstverlening en E-overheid.
In bijlage 1 vindt u de Instellingsbeschikking Regiegroep Dienstverlening en E-overheid waarin de samenstelling en taak van de Regiegroep Dienstverlening en E-overheid is omschreven.
Met de nieuw ingestelde Regiegroep Dienstverlening en E-overheid, zijn bestuurders van alle overheidslagen betrokken bij de strategische keuzes op het gebied van dienstverlening en e-overheid. In dit overleg participeren ook de portefeuillehouders van departementale e-projecten op hoog ambtelijk niveau. Met deze zware samenstelling kan worden geborgd dat de besturing, de afstemming en de integrale voortgangsbewaking van de e-overheid tot stand komt. Ik draag de politieke verantwoordelijkheid voor dienstverlening van de overheid naar burgers en bedrijven, waarbij de e-overheid het middel is om dit blijvend te verbeteren.
In de tweede plaats is gevraagd om nadere informatie aangaande de ICTU en haar aanbestedingscontracten. In de ontwikkeling en implementatie van bouwstenen van de e-overheid is de ICT-Uitvoeringsorganisatie (ICTU) een belangrijke schakel. ICTU is een stichting die in opdracht van overheidsinstellingen projecten uitvoert. De aard van elke opdracht is bepalend voor de vorm van aanbesteding: als inspanningsverplichting of resultaatverplichting. De uitdaging met betrekking tot de regie op deze projecten ligt in beginsel bij de opdrachtgevers, de ICTU heeft een signaleringsfunctie op uitvoeringsniveau. Ik heb statutair bevoegdheden om te sturen op de hoofdlijnen van het beheer van de stichting ICTU, bijvoorbeeld door het goedkeuringsrecht op de jaarstukken.
In de derde plaats is gevraagd naar de kosten van een eventuele voortzetting van eJure, het Virtuele Kenniscentrum ICT en Recht, en de mogelijkheid om alsnog subsidie aan eJure te verlenen.
eJure is eind 2001 opgericht en had tot doel om bij te dragen aan de kennisontwikkeling van het toen relatief nieuwe terrein van ICT en recht. Het ministerie van Justitie financierde eJure voor drie jaar, waarbij het de bedoeling was dat de stichting eJure in toenemende mate zelf eigen middelen zou genereren (brief van 19 december 2001; Kamerstukken II, 25880, nr. 13). In 2003 werd in overleg met eJure een afbouwregeling getroffen, die voorzag in subsidiëring door het ministerie van Justitie tot en met het jaar 2005.
Aangezien eJure er niet voldoende in is geslaagd om een eigen klanten- en opdrachtenbestand op te bouwen, en er voor 2006 geen subsidie meer beschikbaar was, is vervolgens onderzocht of het mogelijk zou zijn om eJure onder te brengen bij ICTU. Daarbij is overwogen de activiteiten specifiek te richten op voorlichting en interactieve beleidsvoorbereiding met betrekking tot de regelgeving op het terrein van ICT en recht, en een relatie te leggen met het Kenniscentrum e-overheid. De kosten zouden daarbij over de ministeries van Justitie, EZ en BZK worden verdeeld. In het kader van dit onderzoek is een begroting opgesteld die uitkwam op euro 540.000 per jaar voor de vaste activiteiten. ICTU was bereid om mee te werken aan de overgang van eJure.
De behoefte aan voorlichting en beleidsvoorbereidende projecten bij de drie departementen bleek echter onvoldoende groot. Daarbij speelt uiteraard ook een rol dat de budgettaire situatie dwingt tot het stellen van prioriteiten. Hieruit is de conclusie getrokken dat er onvoldoende aanleiding is om eJure op de geschetste wijze voort te zetten.
In de vierde plaats is gevraagd om de planning van de evaluatie Wet Bescherming Persoonsgegevens toe te sturen. Hiervoor verwijs ik u naar de brief van de Minister van Justitie van 9 juli 2007 (just070455). In deze brief wordt aangegeven dat in het vroege najaar van 2007 begonnen zal worden met de tweede fase en dat het gedegen voorbereidend onderzoek zeker een jaar zal vergen.