Toespraak minister Ter Horst bij congres Centrum Arbeidsverhoudingen
Minister Ter Horst gaf ter gelegenheid van het congres 'Vertrouwen in professionals' van het Centrum Arbeidsverhoudingen (CAOP) in een toespraak haar visie op personeelsbeleid. "Het is een roerige periode voor de ambtenaren, zeker op rijksniveau. We vragen veel van ze, en daar mag een wedervraag tegenover staan: de vraag naar goed werkgeverschap."
Dames en heren,
Hoewel ik de laatste spreker ben vandaag, is mijn verhaal zeker niet bedoeld als het laatste woord over vertrouwen in professionals. Integendeel, ziet u mijn verhaal veeleer als een openingsbod voor de komende periode. Wat mij betreft maakt het vraagteken achter de centrale vraag van vandaag – vertrouwen in professionals – plaats voor een uitroepteken.
Het is een roerige periode voor de ambtenaren, zeker op rijksniveau. We vragen veel van ze, en daar mag een wedervraag tegenover staan: de vraag naar goed werkgeverschap. Vertrouwen is wat mij betreft de basis. Ik weet uit de praktijk dat er veel kennis is en heel veel loyaliteit. Een gouden mix waar we meer mee kunnen doen.
Mijn stelling is dat we van de overheid een interessantere werkgever kunnen maken. Interessanter door meer te werken in dienst van het probleem en minder in dienst van de organisatie. Door mensen meer ruimte te geven voor samenwerking. Door de veelzijdigheid van de organisatie beter te benutten. Dat zie ik ook als goed werkgeverschap.
Ik neem afstand van het negatieve beeld dat is ontstaan over de ambtenaar. Het was – vooral in de verkiezingstijd – prijsschieten op de ambtenarij. De ambtenaar was niet meer dan een kostenpost.
Sommigen schrokken van dat beeld. De inmiddels helaas overleden oud-topambtenaar Ad Geelhoed kwam na zes jaar aan het Europese Hof van Justitie in Luxemburg terug en wist niet wat hij hoorde. De minachting over het ambtenarendom heeft hij nergens in de omringende landen zo sterk waargenomen als hier. Ik citeer: ‘Als overheid heb je first class brains nodig maar die krijg je nooit als je blijft roepen dat ambtenaren weinig betekenende pionnen zijn die je naar believen op de stoeprand kunt zetten’. Hij was wel voor streven naar efficiëntie, maar niet zonder gedegen analyse.
De ‘cri de coeur’ van een van mijn voorgangers op het ministerie van BZK, Klaas de Vries in Binnenlands Bestuur van 4 mei, liet ook niets aan duidelijkheid over. De overheid houdt niet van haar mensen, stelt hij. Ik citeer: ‘Ten onrechte is respect voor werknemers in het publieke domein afgenomen. Ook door de werkgever. De ambtenaar is een verweesde werknemer voor wie niemand echt opkomt.’ Einde citaat.
Dit kabinet wil daar een breuk mee maken. Wij zien onze ambtenaren niet als kostenpost maar als kapitaal. Wij zijn trots op onze ambtenaren en zij zijn trots op het feit dat ze ambtenaar zijn. De rol van ambtenaren is van onschatbare waarde. Zij zijn de dragers van de publieke dienst en dragen bij aan een beter Nederland. Het streven naar een efficiëntere overheid mag nooit leiden tot onverschilligheid over de medewerkers. Dat staat voorop.
Een beeld zegt meer dan woorden. Het meest treffende beeld over de relatie bestuur-ambtenaren komt wat mij betreft uit de wielerwereld: bestuur en ambtenaren vormen één wielerploeg. De kopmannen - de bewindspersonen - en de gewone wielrenners hebben een even belangrijke rol. Het resultaat van de ploeg staat voorop. De kopman kan niet winnen zonder zijn ploeggenoten en de ploeg kan geen succes hebben zonder zijn kopman of vrouw.
We staan voor een gezamenlijke koers naar een moderne overheid die past bij de samenleving van nu. Want er is wel wat te verbeteren bij de overheid. Iemand die zich bijvoorbeeld al ruim twintig jaar kritisch over de overheid uitlaat is de vice-voorzitter van de Raad van State, Herman Tjeenk Willink. Volgens hem heeft het denken over betrekkelijk nieuwe functies als management, beheer en toezicht de laatste vijfentwintig jaar te zeer de nadruk gelegd op de overheid als bedrijf. Daardoor is het evenwicht binnen het bestuur tussen bestuurders, beleidsambtenaren en uitvoerders verstoord.
Uitvoerders kunnen in zijn ogen hun werk niet goed doen. Hij oordeelt hard: “De bureaucratie heeft haar dienend karakter verloren, terwijl binnen de bureaucratie de inhoudelijke deskundigheid en kwaliteit zijn teruggelopen en de continuïteit onder druk staat.” Een niet mis te verstaan signaal, dat grotendeels is overgenomen door de Raad van economisch adviseurs (REA) in hun advies ‘Lof der eenvoud’ van 24 januari 2007. Waarschuwingen van formaat.
Die verstoorde balans wil ik herstellen op twee manieren. Ten eerste door te werken aan een overheid die beter past bij de toekomst, en ten tweede door te werken aan goed werkgeverschap en goed ambtenaarschap.
De overheid van de toekomst: wat is dat voor overheid? Hoe kijken ambtenaren over een jaar of tien tegen hun werk aan? Voorop staat: ze werken mee aan oplossingen voor maatschappelijke problemen. Dat doen ze samen met ambtenaren van andere ministeries, gemeenten of provincies. Ze hebben in de loop van hun carrière regelmatig wisselende werkplekken en ze zijn gewend te werken voor verschillende ministers en staatssecretarissen tegelijkertijd.
De overheid van de toekomst is een overheid die alerter en sneller kan inspelen op maatschappelijke vraagstukken. Vraagstukken moeten we aanpakken op het niveau waar ze zich voordoen: meer lokaal maar ook meer Europees. De internationale ervaring wordt nadrukkelijker in functieprofielen opgenomen.
De overheid van de toekomst is een netwerkoverheid die past bij de netwerkmaatschappij. Een kleinere rijksoverheid die meer samenwerkt met gemeenten en provincies aan oplossingen. U hebt vanmorgen de heer Bekker gehoord over de vernieuwing van de rijksdienst.
Een betere en kleinere overheid is niet alleen een opdracht voor de werkgevers en de medewerkers van de overheid. Als we een kleiner en beter ambtelijk apparaat willen, moeten we ook toe naar een mindere maar betere vraag vanuit het bestuur. Een regering en een parlement kunnen een overheidsapparaat immers overvragen vanuit het idee dat voor elk denkbaar probleem een oplossing moet worden gezocht. Politici moeten ook worden aangesproken op hun politieke vermogen om nee te zeggen als dat nodig is tegen de roep om overheidsbemoeienis, bijvoorbeeld als gevolg van incidenten in de media.
Dan het punt van goed werkgeverschap en goed ambtenaarschap.
Uw vraag voor deze conferentie was: geeft u eens aan wat u verstaat onder een goede ambtenaar. Geen makkelijke vraag. Het is net zoiets als een goed schilderij of goed boek: je herkent het pas als je er een tegenkomt.
Over de basis geen misverstand: de ambtenaar beseft dat hij werkt in bijzondere omstandigheden. Hij heeft een politiek bestuurder die onder democratische controle staat van de volksvertegenwoordiging.
Hij verricht vaak diensten vanuit een monopoliepositie. Democratisch en rechtsstatelijk besef behoren tot de basisvereisten. En uiteraard beschikt hij over de vereiste vakkennis. We zullen de komende jaren ook weer meer aandacht geven aan de ontwikkeling van de specifieke expert die naast de flexibele generalist evenzeer nodig is.
Maar er zijn meer eigenschappen die een goed ambtenaar kenmerken. Ik geef er negen die voor zichzelf spreken; Klaas de Vries heeft me beloofd er een tiende aan toe te voegen.
Een goede ambtenaar is:
1. integer
2. oplossingsgericht
3. proactief
4. kritisch
5. loyaal
6. inventief
7. op samenwerking gericht
8. zelfbewust
9. maatschappelijk betrokken
Voor wat hoort wat. Tegenover goed ambtenaarschap staat goed werkgeverschap. Een goede overheidswerkgever zorgt ervoor dat ambtenaren volop de ruimte krijgen om de genoemde eigenschappen te ontwikkelen en te gebruiken.
Laat ik dit verduidelijken aan de hand van vijf vuistregels voor goed werkgeverschap.
De eerste vuistregel is de basis: eerlijkheid en betrouwbaarheid.
Goed overheidswerkgeverschap wordt gekenmerkt door betrouwbaarheid en het pal voor je mensen staan. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het motiveringsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, zijn leidend. Als we willen dat ambtenaren open staan voor verandering, moeten we hen de zekerheid bieden dat de basisbeginselen van fatsoenlijk werkgeverschap diep geworteld zijn.
Tweede vuistregel. Bevordering van ‘professional pride’, oftewel: beroepstrots.
De overheid moet voorwaarden scheppen dat ambtenaren hun functie met gepaste beroepseer en trots kunnen uitoefenen. Ik ga serieus aandacht geven aan de bevordering van ‘professional pride’. Aan de sociale partners verenigd in de Raad voor het overheidspersoneelsbeleid heb ik advies gevraagd over een ambtenarenberoepscode als mogelijk hulpmiddel hierbij.
Bij dit punt hoort ook bescherming. Geweld tegen medewerkers met een publieke taak wordt niet getolereerd. Zoals burgers recht hebben op een respectvolle bejegening van de overheid, zo hebben ambtenaren recht op een fatsoenlijke bejegening door burgers. Steeds meer leraren, politieagenten, baliemedewerkers en ambulancepersoneel krijgen te maken met agressie en geweld.
Het kabinet maakt zich de komende jaren sterk voor het herstel van het respect voor werknemers met een publieke taak en het terugdringen en voorkomen van agressie en geweld. Er komt een landelijke norm waarin helder staat wat van de burger verwacht wordt en welk gedrag niet wordt geaccepteerd. Dit vanuit de gedachte dat boosheid op de overheid mag, maar agressie en geweld altijd onacceptabel is.
Geen trots zonder prestaties. De overheid wil een dikke zeven voor de kwaliteit van haar dienstverlening realiseren. Deze kwaliteit moet zichtbaar zijn in het contact tussen burgers en professionals. Burgers moeten weten wat ze kunnen verwachten van de overheid. Een code Good Governance Publieke Dienst moet dit duidelijk maken. Niet een ingewikkeld papieren apparaat, maar concrete kwaliteitscriteria waaraan we onszelf houden, en waaraan mensen ons mogen houden. Elementen zijn bijvoorbeeld: correcte bejegening, klanttevredenheid, de omgang met informatie, maar ook het integriteitsbeleid.
Derde regel. Bevorderen van flexibiliteit. Ontkokering staat voorop.
Vraagstukken zijn leidend voor beleid en niet de indeling van bijvoorbeeld ministeries. Op rijksniveau gaan we het interdepartementaal werken makkelijker maken door ambtenaren nu echt in dienst van het rijk aan te stellen. Rijksambtenaren zijn momenteel weliswaar in dienst van het rijk maar tewerkgesteld bij een bepaalde diensteenheid zoals een directie, een directoraat-generaal of in het gunstigste geval een ministerie.
De bedoeling is om die koppeling met de diensteenheid los te laten zodat het makkelijker wordt om te wisselen van DG of ministerie. Zo wordt meer flexibiliteit en mobiliteit mogelijk gemaakt.
Flexibiliteit is het credo, maar niet zonder dat de noodzakelijke veiligheid aan medewerkers wordt geboden. In de vernieuwing van de rijksdienst is het uitgangspunt dat ambtenaren van wie de functie vervalt, van werk-naar-werk kunnen gaan, en dus niet ontslagen worden. Hierbij geldt wel de kanttekening dat dit alleen kan als men bereid is om op een andere plek binnen de overheid te werken.
De overheid is een zeer gevarieerde werkgever die veel mogelijkheden biedt voor een diverse werkervaring. Aangezien we willen stimuleren dat beleid en uitvoering dichter op elkaar zitten, kunnen we die mogelijkheden beter benutten. Waarom zouden we als overheidswerkgevers niet stimuleren dat mensen banen hebben waarbij zij bijvoorbeeld voor 50% ‘voor de klas of aan het bed’ en voor 50% in dienst van het rijk kunnen zijn? Zulke banen bestaan her en der al wel, bijvoorbeeld ambtenaren die als deeltijdhoogleraar of als docent verbonden zijn aan een universiteit of andere onderwijsinstelling. Maar ik zou graag zien dat dit veel breder en op grotere schaal wordt gestimuleerd.
Vierde vuistregel: diversiteit maakt de overheid sterker. De overheid is van en voor ons allemaal. De overheid stelt regels op, ze handhaaft die regels, ze verleent diensten waarvoor mensen ergens anders niet terecht kunnen. Juist daarom moet de overheid een afspiegeling van de samenleving zijn. Een witte overheid in een veelkleurige samenleving is contraproductief. Bovendien is een divers samengestelde overheid kwalitatief beter dan een eenzijdige samengestelde overheid. Daarnaast hebben we het arbeidspotentieel van vrouwen, allochtonen en ouderen gewoonweg hard nodig, gezien de vergrijzing.
We sturen erop dat in 2011 één op de vier topambtenaren in de Algemene Bestuursdienst een vrouw is.
Het aandeel allochtonen in het personeelsbestand van de publieke sector moet in 2011 met 50% zijn toegenomen ten opzichte van 2007. Ik doe een oproep aan de sociale partners om werk te maken van diversiteit.
Leeftijdsbewust personeelsbeleid is een onderdeel van goed werkgeverschap. Oudere werknemers zijn waardevol voor de overheidsorganisatie. We moeten écht een breuk maken met het verleden waarin we veel oudere ambtenaren stimuleerden vervroegd met pensioen te gaan. Daarmee is veel know how verloren gegaan. Er loopt momenteel overleg met de bonden over de mogelijkheid van doorwerken na het 65e jaar.
Tegelijkertijd moeten we jongeren boeien en binden. We moeten een aantrekkelijke werkgever zijn en blijven voor jong en oud. Zo is het last-in-first out principe in z’n zuivere vorm niet meer van deze tijd. Dit najaar gaan we hierover in overleg met de bonden.
De vijfde en laatste vuistregel: bevorderen van het lerend en presterend vermogen.
Als werkgever investeren we fors in de ontwikkeling van personeel en het opdoen van verschillende ervaringen. Er komt extra aandacht voor internationale oriëntatie– en dan vooral de EU-oriëntatie. De internationale ervaring wordt nadrukkelijker in functieprofielen opgenomen. Van de ambtenaren verwachten we eigen initiatief op het vlak van loopbaanontwikkeling.
Als apart aandachtspunt noem ik de leidinggevenden. Zij hebben een grote rol bij de kwaliteit van de overheid. Zeker bij het uitwerken van vernieuwingswensen. De jaarlijkse arbeidsmarktmonitor laat herhaaldelijk zien dat de tevredenheid van werknemers sterk samenhangt met de direct leidinggevende. Ik wil hierin dan ook extra investeren, in het bijzonder door uitwisseling te stimuleren tussen departementen en andere overheidslagen.
Tot slot.
In het begin van mijn betoog had ik het over een openingsbod. Begrijpt u mij niet verkeerd: ik zie dit niet als een schaakspel waarbij ik u met een geraffineerde Siciliaanse opening de voet dwars wil zetten. Het is eerder een open kaartspel waarbij mijn inzet is dat het beeld dat de overheid niet van haar werknemers houdt, plaatsmaakt voor het beeld dat de overheid vertrouwen heeft in haar werknemers.
Want laat ik daar helder in zijn: ik heb veel vertrouwen in de professionals bij de overheid. Het zijn meestal mensen die bewust hebben gekozen voor de publieke dienst. In alle sectoren blijkt - uit onderzoek naar de public sector motivation - dat de inhoud van het werk het belangrijkste motief is om bij de overheid te werken.
Dit is een hele stevige basis waar we als overheidswerkgevers trots op kunnen zijn. Goed gemotiveerde ambtenaren verdienen respect maar ook een overheid die ze serieus neemt en ze beter tot hun recht laat komen. De ambtenaar moet niet – zoals Binnenlands bestuur van afgelopen week kopte – in Frankrijk zijn, maar in Nederland. Dát, dames en heren, is de inzet.