Raming gebruik Regeling waardering mantelzorgers
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DMO/SSO-2788507
25 september 2007
Tijdens het Algemeen Overleg op 28 juni 2007 over de waardering van mantelzorgers, heeft u mij gevraagd u te informeren over de raming van het gebruik dat van bovengenoemde regeling zal worden gemaakt. Door deze brief voldoe ik graag aan dit verzoek.
Voordat ik inga op de raming, is het gewenst een aantal factoren te noemen die bij de (beoordeling van de) raming moeten worden meegewogen:
in de eerste plaats zijn er geen harde cijfers beschikbaar op grond waarvan een exacte raming kan worden gemaakt van het aantal mantelzorgers dat van de regeling gebruik zal gaan maken. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat mantelzorgers niet als zodanig geregistreerd worden.
in de tweede plaats bestaat geen inzicht in gedragseffecten die gepaard gaan met de uitvoering van de regeling. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de mantelzorgers die iemand verzorgen zonder AWBZ-indicatie en (om alsnog voor de waardering in aanmerking te komen) een indicatie aan gaan vragen. Verwacht mag worden dat hier sprake zal zijn van een opwaarts effect.
in de derde plaats staat de regeling ook open voor mantelzorgers van jeugdigen voor wie door de Bureaus Jeugdzorg een AWBZ-indicatie wordt afgegeven (voor tenminste 6 maanden). Het aantal mantelzorgers waar het om gaat is onbekend. Deze groep zal –ten opzichte van het totaal aantal mantelzorgers waarop deze regeling zich richt- beperkt van omvang zijn.
voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat het aantal door het CIZ af te geven indicaties jaarlijks toeneemt.
De berekeningen zijn in eerste instantie gebaseerd op een aanvankelijk uitgewerkte variant waarbij uitsluitend een uitkering zou worden gegeven aan mantelzorgers die tot dezelfde leefeenheid behoren als de zorgvrager. Deze variant is gebaseerd op de bevinding van het SCP dat deze groep mantelzorgers vaak zeer zwaar is belast. Op basis van gegevens 2006 uit het AWBZ-brede registratie systeem kan worden geschat dat 24% van de mensen die ten minste 6 maanden extramurale zorg ontvingen, behoorden tot dezelfde leefeenheid als de mantelzorgers. Het percentage van 24% is toegepast op de instroom van geïndiceerden van het CIZ in 2005.
Door het CIZ zijn in 2005 458.679 indicaties afgegeven voor extramurale AWBZ zorg.
Het aantal mantelzorgers binnen dezelfde leefeenheid als de zorgvrager met een indicatie van ten minste 6 maanden bedraagt derhalve 110.083. Van deze groep zal een groot deel mantelzorger zijn.
Naast de groep “interne” (tot dezelfde leefeenheid behorende) mantelzorgers zullen ook mensen buiten de leefeenheid van de zorgvragers in hoge mate belast raken. Als zij voldoen aan het 6-maanden criterium dienen ook zij te worden meegenomen in de raming. Er is daarbij vanuit gegaan dat het percentage van 24% (percentage mantelzorgers in dezelfde leefeenheid) ook op deze groep kan worden losgelaten. De omvang van deze groep (het gaat dus om mantelzorgers die niet tot de leefeenheid van de zorgvrager horen en waarvan deze zorgvrager over een indicatie beschikt met een geldigheidsduur van ten minste 6 maanden) is 24% van (458.679 – 110.083 = 348.596) = 83.663 personen.
Aantal mantelzorgers dat aan het 6 maanden criterium voldoet, is daarmee 193.746
Zorgvragers in 2005 ontvingen in 2005 gemiddeld 1,2 indicaties per jaar. Gezien het feit dat mensen slechts een maal per jaar een uitkering kunnen ontvangen, moeten bovenstaande cijfers hiervoor worden gecorrigeerd. Hiermee gecorrigeerd bedroeg het totaal aantal geïndiceerden in 2005 161.455.
Zoals aangegeven, moet het geraamde aantal ontvangers van 161.455 echter worden verhoogd met een groep potentiële gebruikers van de regeling waarvan de omvang onbekend is. Ook moet rekening worden gehouden met een toekomstige toename van het aantal af te geven indicaties. Zo blijkt nu dat het aantal extramurale indicaties in 2006 16% hoger ligt dan het aantal waarvan in deze raming is uitgegaan. Indien de regeling in 2006 had bestaan zou het aantal gebruikers ten opzichte van 2005 groeien tot 187.200. Als deze groei zich onverkort zou voortzetten tot en met 2008 zou het aantal gebruikers van de regeling in dat jaar zelfs 252.000 bedragen. Dit is exclusief de groep mantelzorgers die via de bureaus jeugdzorg een indicatie ontvangen.
Raming van het gebruik in 2007.
Het jaar 2007 is een aanloopjaar. Dit jaar zal het gebruik van de regeling worden beperkt door het feit dat zij met terugwerkende kracht tot 1 april 2007 in werking treedt en er wellicht nog sprake zal zijn van onbekendheid.
Raming door Mezzo.
Mezzo raamt het aantal gebruikers op 223.000 mantelzorgers. Dit aantal is exclusief het door de Bureaus jeugdzorg afgegeven AWBZ-indicaties en exclusief het aantal mantelzorgers van zorgvragers met een zogenaamde indicatie zonder zorg. De uitkomst van de raming kan niet goed worden vergeleken met mijn raming (161.455 mantelzorgers). Mezzo is uitgegaan van andere cijfers dan waarover ik beschikte. Bovendien gaat Mezzo uit van het aantal zorgvragers met een indicatie met een geldigheidsduur van ten minste 6 maanden geldig en veronderstelt daarbij dat er bij al deze zorgvragers sprake is van mantelzorg. Ik heb niet voor die benadering gekozen omdat er naar mijn mening geen 1 op 1 relatie bestaat tussen het aantal zorgvragers en het aantal mantelzorgers. Mezzo houdt bovendien geen rekening met een groei in het aantal door het CIZ af te geven indicaties. Hiervoor gaf ik aan dat er sprake zal zijn van ruim 252.000 gebruikers van de regeling in 2008 als de groei van het aantal indicaties in 2006 ten opzichte van 2005, zich zo voort zou zetten. De kans op een overschrijding van het budget in de variant van Mezzo is dan ook zeer aanzienlijk.
Conclusie.
Voorgaande raming is niet gebaseerd op harde gegevens. Dit geldt uiteraard ook voor de mogelijke groei van het aantal indicaties. Desalniettemin ben ik van mening dat er geen ruimte is om op voorhand de criteria voor het toekennen van een uitkering (in welke richting dan) ook op te rekken. Daarbij hanteer ik als uitgangspunt dat zo dicht mogelijk bij de maximum uitkering van euro 250,00 moet worden gebleven. Voorkomen moet worden dat het uit te keren bedrag volgend jaar al direct neerwaarts moet worden bijgesteld. Tenslotte, ik ben bereid om het geld dat dit jaar eventueel niet nodig zou zijn voor het verstrekken van uitkeringen aan mantelzorgers, op een andere wijze voor hen in te zetten. Ik treed daarover in overleg met de VNG en Mezzo.
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker