Kabinet: bij gewoon EU-verdrag hoort gewone goedkeuringsprocedure
De ministerraad stelt zich op het standpunt dat voor de ratificatie van het EU-wijzigingsverdrag de normale goedkeuringsprocedure via de Eerste en Tweede Kamer dient te worden gevolgd. In zijn advies stelt de Raad van State vast dat het beoogde nieuwe verdrag zich kenmerkend onderscheidt van het verworpen grondwettelijk verdrag. Daarbij stelt de Raad van State dat de Nederlandse Grondwet een sluitend stelsel bevat voor de goedkeuring van verdragen. Een referendum maakt daar geen deel van uit. De Raad van State geeft aan dat een niet-bindend referendum alleen kan worden toegevoegd aan de grondwettelijke procedure als daarvoor een bijzondere rechtvaardiging is. Ter beoordeling daarvan geeft de Raad van State vijf criteria. Toetsing aan deze criteria levert naar de opvatting van het kabinet een duidelijk antwoord op: een referendum is bij de goedkeuring van het nieuwe verdrag niet het aangewezen instrument. Er is sprake van een regulier verdrag in de traditie van Maastricht, Amsterdam en Nice. Samen met het advies van de Raad van State zal het kabinet dit standpunt in een nader rapport aanbieden aan de Eerste en Tweede Kamer.
Na het akkoord op de Europese Raad van juni jongstleden heeft het kabinet de Raad van State gevraagd om zijn oordeel over het karakter van het beoogde nieuwe verdrag. Net als de inhoudelijke inzet van Nederland bij de Europese onderhandelingen is dit overeengekomen in het Coalitieakkoord. Woensdag 12 september heeft het kabinet het advies van de Raad van State ontvangen. Hierin gaat de Raad in op zowel het karakter van het verdrag als het verdere goedkeuringsproces.
De Raad van State concludeert dat "het voorgestelde Hervormingsverdrag zich kenmerkend onderscheidt van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa." Voorts geeft de Raad van State vijf factoren die in acht moeten worden genomen bij de toetsing of er een bijzondere rechtvaardiging is voor het houden van een niet-bindend referendum. Het kabinet heeft deze factoren meegewogen in zijn oordeel dat een raadplegend referendum niet het aangewezen instrument is en dat het verdrag via de normale procedure, die ook is gevolgd bij soortgelijke verdragen als die van Amsterdam en Nice, kan worden goedgekeurd.
Drie argumenten hebben voor het kabinet een doorslaggevende rol gespeeld. In de eerste plaats is het van belang dat het nieuwe verdrag ontdaan is van ieder grondwettelijk karakter: het idee van één geschreven Grondwet is losgelaten, het Handvest van de Grondrechten is niet meer integraal opgenomen, de grenzen van de bevoegdheden van de Europese Unie zijn nadrukkelijk gemarkeerd en de symbolen van Europese eenwording zijn achterwege gebleven. Aan het nieuwe verdrag vallen, anders dan het grondwettelijk verdrag, geen argumenten te ontlenen voor een geleidelijke uitbouw van de EU in een meer statelijke of federale zin, zo bevestigt de Raad van State.
In de tweede plaats is het kabinet van mening dat een referendum waarbij één van de twee mogelijke uitslagen tot een onuitvoerbare opdracht aan het kabinet zou leiden, niet geloofwaardig is. Na de verwerping van het grondwettelijk verdrag door twee landen, hebben de andere landen - die veelal het grondwettelijk verdrag al hadden goedgekeurd - uiteindelijk en vaak met tegenzin ingestemd met nieuwe onderhandelingen. Daarin heeft Nederland maximaal zijn zin gekregen. Zes jaar na het begin van de besprekingen is iedereen ervan overtuigd dat de verbeteringen aan het verdrag zo snel mogelijk moeten worden ingevoerd. Nog eens heronderhandelen is een zeer onwaarschijnlijke optie. Gelet op deze voorgeschiedenis is de kans zeer klein dat men wederom bereid zou zijn tot heronderhandelingen.
In de derde plaats heeft het verloop van het vorige referendum uitgewezen dat een niet-bindend referendum in de praktijk al snel een bindend karakter krijgt. Verschillende fracties en individuele kamerleden legden zich voorafgaand aan het referendum erop vast de uitslag te respecteren, waarmee er geen reële mogelijkheid was van de uitslag af te wijken. De Raad van State merkt in dit verband op: "Als de regering of fracties in een Kamer te kennen geven de uitslag van een referendum zonder meer te volgen, dan kan in die zin niet meer worden gesproken van een niet-bindend referendum." Een bindend referendum is niet mogelijk zonder wijziging van de Nederlandse Grondwet.
Het kabinet is van mening dat het nieuwe verdrag recht doet aan de zorgen en wensen van Nederlanders. Nederland heeft zich er succesvol voor ingezet dat nationale parlementen meer greep krijgen op Europa. Ook zijn de criteria voor toetreding van nieuwe landen in het nieuwe verdrag verankerd. De bevoegdheden van de Unie zijn helderder afgebakend. Duidelijk is vastgelegd waar Nederland zelf de regie behoudt, zoals pensioenregelingen, het onderwijs en het woonbeleid. Daar waar nodig, maakt het wijzigingsverdrag het mogelijk om doelgerichter en efficiënter Europees samen te werken. Met deze inhoudelijke verbeteringen is er volop recht gedaan aan het 'nee' van 2005.
Het kabinet wil verder met Europa. Grote vraagstukken van deze tijd moeten worden aangepakt, zoals klimaatverandering, internationale criminaliteit en terrorisme. Een beter werkend Europa is nodig, met heldere afspraken, met meer democratie en meer slagvaardigheid. Daarom is een vlotte goedkeuring van het wijzigingsverdrag van groot belang. In deze overtuiging zal het kabinet in het parlement het debat aangaan over zijn standpunt.