'Herkomst en Toekomst'Toespraak van dr. Ernst Hirsch Ballin, minister van Justitie, bij de presentatie van het WRR-rapport “Identificatie met Nederland” op 24 september 2007 in de Oude Zaal van de Tweede Kamer.
In het rapport stelt de WRR dat er een risico zit aan het beklemtonen van “identiteit”. En daar zit wat in. Immers, naarmate we steeds preciezer proberen te omschrijven wie “wij” zijn, creëren we ook een categorie mensen die niet tot dat “wij” behoren. We trekken de grens tussen wel “wij” en niet “wij” scherper, en zien daardoor minder goed wat ons verbindt, namelijk dat we medeburgers zijn en er dus allen recht op hebben in onze menselijke waardigheid te worden gerespecteerd. En we verliezen ook het zicht op de diversiteit die er binnen de categorie “wij” bestaat, net zo goed als binnen de categorie “niet-wij”. Een identiteit wordt daarmee iets dat mensen scheidt.
Daarin mag niet worden berust. De WRR vindt het daarom verstandiger om te spreken van identificatie, en maakt een onderscheid tussen drie soorten daarvan: functionele, normatieve en emotionele identificatie. De raad geeft daarbij ook aan, dat die functionele en normatieve identificatie minstens evenveel aandacht moeten krijgen als de emotionele. Voor het verschuiven van de aandacht van identiteit naar identificatie, en voor het maken van die driedeling, valt veel te zeggen – vooral vanuit het perspectief van de overheid. Ik kom er dan ook nog op terug.
Ik kan natuurlijk niet vooruitlopen op het kabinetsstandpunt over de specifieke aanbevelingen, maar wèl wil ik u graag deelgenoot maken van enkele overwegingen mijnerzijds. Wanneer wij identiteit niet meer zien als een statisch gegeven dat scheidt, maar als een dynamisch begrip dat verbindt, dan hoeven wij ook niet langer te schromen dit begrip in ons discours een plaats te geven. Identiteit is in zekere zin als een rivier, die hoewel in beweging toch dezelfde blijft. Identiteit verandert voortdurend, maar drukt toch iets karakteristieks uit, namelijk hoe wij ons tot elkaar maar vooral tot onze eigen geschiedenis en toekomst verhouden. Een opvatting van identiteit die niet gesloten is en niet verdeelt, maar die open is en verbindt; die het mensen mogelijk maakt zich stapje voor stapje emotioneel te identificeren, zonder te horen te krijgen dat als ze dat niet direct helemaal doen, ze er niet bij horen.
De WRR heeft de moed om dit naar voren te brengen in een maatschappelijk klimaat dat lijkt te worden gedomineerd door autochtoon/allochtoon-schema’s. Dit wij/zij-denken leert ons op een paradoxale manier dat de identificatie met Nederland niet alleen een vraagstuk is voor de immigranten en voor het integratiebeleid, maar voor de hele samenleving en de Nederlandse rechtsorde als geheel. Dat – uiteraard met betrokkenheid van enkele andere ministeries – de voorbereiding van het kabinetsstandpunt een gezamenlijke verantwoordelijkheid zal zijn van de ministers van Justitie en voor Integratie, geeft hieraan uitdrukking.
Wij leven in een samenleving waarin herinneringen en herkomst verwijzen naar verschillende landen en culturen, dichterbij en verder weg. Daarin is het van levensbelang dat die veelheid van levensverhalen een plaats krijgt in een discours over onze gezamenlijke waarden, onze gezamenlijke constitutie en onze gezamenlijke toekomst. Het vermogen in het Nederlands – de gemeenschappelijke taal van het Koninkrijk der Nederlanden – elkaar aan te spreken zal daarom volgens het beleidsprogramma van het kabinet leiden tot de eis voor ieder die het Nederlandse staatsburgerschap wenst te verkrijgen, dat men de Nederlandse taal beheerst, ook als men in Aruba of de Nederlandse Antillen het Nederlanderschap aanvraagt. Op de vraag welke eisen verder moeten worden gesteld bij verwerving van het Nederlanderschap zal het kabinet binnenkort in een brief aan de Tweede Kamer ingaan. Een meervoudige nationaliteit is voor de betrokkenen niet altijd gemakkelijk en wenselijk, maar het afstand doen daarvan evenmin. Het zou in elk geval faliekant onjuist zijn het bezit van een tweede staatsburgerschap op te vatten als een teken dat iemand niet goed is geïntegreerd. Waar het echt op aankomt, is immers de betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en rechtsorde.
Hoezeer identificatie met Nederland juist kan samengaan met een herkenbare herkomst, realiseerde ik mij nog vorige week dinsdag – Prinsjesdag – bij het zingen van het Wilhelmus, lied en symbool van Nederlandse identiteit bij uitstek. Reeds in het eerste couplet worden vier geografische aanduidingen gebezigd: Nassouwe (Nassau), Duits, Oranje (Orange) en Spanje. Vier geografische aanduidingen die alle over de Nederlandse landsgrenzen heen wijzen. Nassau is trouwens ook de streek waar mijn vader in 1939 als Joods-Duits vluchteling vandaan kwam. Als wij in de oude hoofdstad van Nassau, Wiesbaden, of elders in Duitsland met vakantie waren en mijn vader, zoals dat ons allemaal overkomt, werd gevraagd waar hij vandaan kwam antwoordde hij uit volle overtuiging: “Ich bin Holländer”; zijn nieuwe toekomst, zonder zijn oude te verloochenen. Want vertrouwd als hij was met de regionale verscheidenheid van het Duits, diagnosticeerde hij daarmee de tongval van de streek van herkomst van de ander, soms op 100 kilometer nauwkeurig. En Wiesbaden: in het hartje van die stad staat een standbeeld van Willem De Zwijger, onze Willem van Oranje dus – en ook de hunne?
De eerbiediging van deze –intussen nog veel meer diverse- origines vergt echter wel de aanvaarding van een gezamenlijke rechtsorde, met als ultieme ijkpunt de menselijke waardigheid als universeel principe dat voor ieder mens geldt, zonder onderscheid. Ook in dit opzicht werd mij al bij eerste lezing duidelijk dat het WRR-rapport niet soft is. Streng optreden tegen discriminatie en andere vormen van wangedrag is nodig om een op wederzijds respect gebaseerde rechtsorde te onderhouden en te handhaven.
Voor een wederzijds respectvolle discussie zijn opinieleiders en leiders van geestelijke stromingen van enorm belang. De overheid heeft ten aanzien van zo’n discussie vooral een beschermende taak. Geestelijke leiders staat het vrij hun eigenheid te beklemtonen, eventueel ook in confrontatie met anderen. Maar wil er tussen hen ook een zinvol gesprek kunnen worden gevoerd, dan zal het respect gepaard moeten gaan met een serieuze interesse in wat anders-denkenden, anders-gelovigen, bezighoudt. Verdiept inzicht draagt meestal bij aan de nuance.
Het is dan ook alleszins aanvaardbaar en prijzenswaardig als mensen op vreedzame wijze hun eigenheid vieren, mits dit geschiedt in wederzijds respect, de waarde die de leden van een samenleving met elkaar verbindt, wat hun herkomst ook mag zijn. Van verscheidenheid van herkomst, die wij mogen erkennen en waarderen, naar een gezamenlijke toekomst: dat zou het motto kunnen zijn van wat ik bij deze gelegenheid onder de aandacht wil brengen. Identificatie verbindt diverse herkomst met gezamenlijke toekomst. Het rapport van de WRR roept ons op een op deze waarden gebaseerde rechtsorde te verdedigen. Alleen zo kunnen we op elkaar rekenen en vertrouwen, en ons identificeren met onze gezamenlijke taken, onze gezamenlijke toekomst.