Toespraak van minister J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de aanbieding van het boek over de AOW tijdens de 50+ Beurs op 22 september 2007 in Utrecht
Mevrouw Wubbels,
Mevrouw Smolenaars,
Hartelijk dank. Het is inderdaad vijftig jaar geleden dat de AOW er kwam, maar het is zestig jaren geleden dat de eerste ouderen 'trokken van Drees', en het is iets meer dan honderd jaren geleden dat Kuyper een ontwerp indiende ter verzekering van invaliditeit en ouderdom. En ook dat was niet het begin van de ouderenzorg. Karel de Grote bepaalde al dat behoeftige ouderen langer dan één nacht in een klooster mochten overnachten. U ziet, de geschiedenis is veel ouder, maar de explosieve groei van industriële werknemers in de 19de eeuw schiep evenwel het vraagstuk van de ouderenvoorziening zoals wij die kennen.
Het boek dat u mij juist aanbood, beschrijft de geschiedenis van de laatste honderd jaren. Ik heb me wel even afgevraagd: Waarom ik? Waarom heeft u als bond voor 50-plussers mij uitgekozen uit de elf ministers die lid zouden kunnen zijn? Is het omdat ik als eerste de pensioengerechtigde leeftijd bereik? Dan zou het verstandiger zijn het boek aan mijn collega Eurlings aan te bieden; die is net 34 jaar geworden. Hij en zijn generatiegenoten moeten nog het langst AOW-premie betalen; die hebben we het hardst nodig.
Nu denkt u; begint hij gelijk over de betaalbaarheid, laten we toch gewoon in rust van de AOW genieten. Terecht noemt u in het boek de AOW een sociale uitvinding van de eerste orde. U schrijft dat als er over de AOW alleen in termen van kosten gesproken wordt, de solidariteit ondermijnd raakt. Dat klopt, maar evenzeer is waar dat als we niet ook in termen van kosten over de AOW spreken, zij niet lang stand kan houden. Daarom werkt het kabinet hard aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Want we hebben wel een probleem.
65 jaar als pensioengerechtigde leeftijd is een begrip. Het is zo vanzelfsprekend dat het niet eens als leeftijdsdiscriminatie wordt ervaren. Maar die leeftijd werd al bijna 150 jaar geleden door Bismarck gekozen als ouderdomsgrens; toen was 65 ongeveer gelijk aan 85 of 90 nu. Toen Drees die 65 jaren overnam, werd slechts een beperkt deel van de bevolking zo oud en de meeste mensen begonnen al op hun 15 de met werk. Dat is nu anders. De levensverwachting groeit naar 80 jaren. De leeftijd waarop men begint te werken, wordt steeds hoger (20-25). En de leeftijd waarop we ophouden met werken ligt dichter bij de 60 dan bij 65. Het betekent praktisch dat we in ongeveer 40 jaren een inkomen moeten verdienen voor ongeveer 80 levensjaren. De AOW is in die halve eeuw veel hoger geworden. 50 Jaar geleden was het een basispensioen (een echtpaar kreeg 650 €), nu is ons sociaal minimum al het hoogste ter wereld. En er zijn steeds minder mensen om voor de AOW te betalen voor steeds meer AOW’ers. Eind jaren ’50 waren er ongeveer 800.000 AOW-uitkeringen die samen minder dan een half miljard euro kostten. Nu is het aantal uitkeringen verdrievoudigd en wordt er meer dan 40 keer zoveel geld aan uitkeringen betaald.
De discussie over de betaalbaarheid van de AOW is dan ook al zo oud als de AOW zelf. Ko Schuurhoff, de PvdA-minister die de AOW indertijd invoerde, schreef al: "De voortgaande vergrijzing van ons volk is een niet te ontkennen feit. Zij maakt het treffen van voorzieningen voor de oude dag urgenter, maar ook moeilijker, want kostbaarder. Zou de last te zwaar worden in de toekomst, dan is verlichting mogelijk door de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen, een mogelijkheid, welke goed aansluit aan een toeneming van de gemiddelde leeftijd en een verbeterende lichamelijke conditie van bejaarden". Let wel, voordat er maandag vette koppen in de krant staan: 'Donner wil af van AOW op 65 jaar', dat was Suurhoff meer dan 50 jaren geleden bij de invoering van de AOW.
U mevrouw Wubbels, sprak de hoop uit dat we het beginsel van een AOW voor iedereen door iedereen ook in de toekomst in stand kunnen houden. Dat is wel de inzet van het kabinet. Door meer mensen aan het werk te krijgen, de staatsschuld niet onverantwoord op te laten lopen en de rekening van de vergrijzing niet door te schuiven. Daar is de afgelopen week veel over gedebatteerd in de Tweede Kamer. Dat is de reden waarom het kabinet meent juist in een jaar als het komende, waarin de economie sterk groeit, we met uitzondering van de ouderen en de minima, best een tandje minder mogen doen om de extra kosten van de zorg te kunnen betalen. Het gaat helemaal niet om extra uitgaven van de overheid; die worden betaald uit bezuinigingen. Natuurlijk, je kunt de welvaart ook onmiddellijk gebruiken in extra loon of extra uitgaven, maar dan ondermijnen we zowel de werkgelegenheid als ons vermogen om ook in de toekomst de rekening van de vergrijzing te kunnen blijven betalen.
Maar er is meer: We moeten het stelsel van de pensioenen met de tijd mee laten groeien. 'Lang leve de AOW!' dat is de titel van het boek. Laten we het ook een realiteit maken; en leven is continuïteit én veranderen. Veranderen moet, want de samenleving verandert. Steeds meer mensen willen na hun 65ste werken. De vormen van samenleven veranderen, en daarmee ook de behoeften ten tijde van het pensioen. En er zijn nog veel mensen die vanwege een gevarieerd arbeidsverleden onvoldoende ouderdomsvoorziening hebben. Over die onderwerpen wordt straks nog gedebatteerd. Daarbij zullen vermoedelijk veel wensen besproken worden. Maar let wel de wens: door iedereen, voor iedereen, is een kracht maar ook een beperking. Het moet zekerheid bieden, maar mag geen kooi worden.
De AOW is gebaseerd op solidariteit tussen generaties. Als we die solidariteit met elkaar in stand weten te houden, kunnen we de AOW in stand blijven houden. Dat vraagt om méér dan alleen maar materiële maatregen, dat vraagt om sociale investeringen in een solide basis van solidariteit en wederzijds respect van generaties. Het betekent ook dat we de AOW niet mede moeten gaan gebruiken, voor andere eerbiedwaardige doelstellingen en vormen van solidariteit; tussen arm en rijk, tussen werkend en niet- werkend. Want hoe meer belangen en waarden door elkaar worden gemengd, des te onherkenbaarder wordt het resultaat. Dan zullen mensen zich niet meer betrokken voelen en wordt wat een herkenbare waarde is een financiële last. Het gaat om een voorziening voor iedereen, door iedereen.
Tegelijk moet voorkomen worden dat de AOW tot een gouden kooi verwordt. Dat omdat zij het mógelijk maakt om op te houden met werken, je ook moet ophouden met werken. Dat omdat het berust op de gedachte dat bij ouderen de krachten afnemen, ouderen ziek, zwak en gebrekkig zijn. Dat is steeds minder. Meer mensen willen na hun 65ste gedeeltelijk doorwerken. Laten we die kans benutten. Maar nu zien we dat ouderen boven de 65 degenen beneden de 65 dreigen weg te concurreren, omdat hun kosten minder zijn. Ook daar zullen we aandacht aan moeten besteden. Dat is geen discriminatie. Want het kan niet zo zijn dat het geen discriminatie is om iemand boven de 65 AOW te geven en daaronder niet, maar vervolgens iedere consequentie daarvan als discriminatie te wraken.
Dames en heren,
Toen de AOW op 23 maart 1956 door de Tweede Kamer was aangenomen, sloot de toenmalige voorzitter Kortenhorst af met de woorden: "Ik wens de Regering en de Kamer geluk met de aanvaarding van het wetsontwerp, waardoor de ongelukkige woordcombinatie 'oud en arm' zal verdwijnen". Dat is gelukt, maar er dreigt een andere ongelukkige combinatie en dat is ‘AOW en niet tot werk in staat’. Die moeten we in deze tijd bestrijden. En daarachter gaat een veel groter belang schuil; dat we bij alle noodzakelijke discussies over de AOW, ouderen niet het gevoel geven dat ze te veel zijn, dat ze een last zijn. Ouderen zijn de samenleving tot winst, een bron van ervaring, een factor van rustige stabiliteit. Zij hebben ons gedragen, nu wij hen.
U begrijpt, hoe dichter ik de AOW nader, des te lyrischer word ik.
Dank u.