Toespraak door minister J.P.H. Donner tijdens de opening van het academisch jaar van de Protestantse Theologische Universiteit op 4 september 2007.

De rol van religie in de samenleving

Inleiding

Het is mij een bijzondere eer hier vandaag als niet wetenschappelijke leek en als niet voor het onderwijs of de kerken verantwoordelijk minister, te mogen spreken bij de opening van het academisch jaar van de protestantse theologische universiteit. Het betekent wel dat u van mij geen opzienbarende toezeggingen mag verwachten, of inspirerende beleidsperspectieven.

Een protestantse theologische universiteit; het lijkt een bundel tegenspraken. Een universiteit slechts gericht op één wetenschap: de godgeleerdheid. Wetenschap die geloof tot voorwerp heeft; het lijkt te spotten met de verlichting. Wetenschappelijk onderwijs vanuit een invalshoek: de protestantse. Een nieuwe theologische universiteit in een tijd waarin de secularisering onverkort door lijkt te gaan.

Het zijn echter geen tegenspraken, hooguit paradoxen, maar het is wel een voorbeeld van stug tegen gangbare meningen ingaan. Maar is het christelijk geloof dat niet in alle tijden? Sinds de pinksterdag toen het begon met een gemeente van 3000 zielen in een wereldrijk dat de hele bekende wereld omvatte. En weer toen een kleine groep mensen op de overgang van de 15e en 16e eeuw hun overtuiging staande hield tegen kerk, overheid en samenleving – de hele bekende christenheid; de overtuiging dat geloof en genade bepalend zijn voor het heil, en niet gehoorzaamheid aan traditie, regels en mensen. En ook toen in de verwarring van de afgelopen eeuw velen vanuit een christelijke overtuiging nee hebben durven zeggen tegen de heersende mening, en ja hebben durven zeggen tegen wat zij als hun taak zagen, ook als die schier onmogelijk leek.

In alle tijden wordt zo het wonder van de wonderbare spijziging bevestigd; het gaat niet om de kwantiteit, maar om de inzet en de zegen die er op rust. Wat voor mensen onmogelijk lijkt, blijkt mogelijk met onze inzet, de inspiratie van de geest en de zegen die er op rust. Dan is een theologische universiteit in deze tijd geen tegenspraak, maar uiting van het vertrouwen van Luther: ‘Ook als ik wist dat de wereld morgen verging, zou ik vandaag nog een appelboom planten’.

Religie; terug van weggeweest?

Of de wereld vergaat, daar zijn de geleerden het nog niet over eens; maar dat ‘religie terug is van weggeweest’ lijkt onbetwistbaar. En hoe? Overmorgen debatteert de Tweede Kamer met maar liefst vijf ministers. Volgens de agenda gaat het over het standpunt van de regering met betrekking tot het WRR-rapport: ‘Dynamiek in islamitisch activisme’. Maar de discussie zal vermoedelijk een panopticum van het huidige debat bieden. De heer Jami en geloofsafval; de heer Wilders en het verbod van de Koran; de mogelijke vermenging van Nederlandse en Islamitische cultuur; de suggestie van bisschop Muskens om God met Allah aan te spreken. Het laatste zal vermoedelijk ook de meest seculiere mond een ferme verdediging ontlokken van het uitgangspunt dat God in Nederland God heet, om die naam vervolgens weer op de meest kwetsende en ijdele wijze te gebruiken. [De ‘Bond tegen Vloeken’ zou de suggestie van Muskens over moeten nemen, want vervang in vloeken Allah voor God en men ziet al gauw de zinledigheid van het ijdel gebruik van Gods naam: Allah zal me, Allah wat mooi, ik zou het bij Allah niet weten.]

Wie zou slechts tien jaren geleden een Kamerdebat over religie voor mogelijk gehouden hebben; of dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een lijvige studie over ‘Geloven in het publieke domein’ zou uitbrengen? Ik niet en ik was tien jaren geleden voorzitter van de WRR, dus ik kan het weten.

Moeten we er gelukkig mee zijn? Velen zullen de aanslagen van fundamentalistische moslims en de godsdienstoorlogen in het Midden-Oosten als aanleiding zien. Wie dat echt meent – wie denkt dat religie slechts aan de orde is vanwege terreur en geweld – die geeft de daders alsnog gelijk. Want dan buigt men voor terreur door religie op de agenda te zetten; dan zouden we er tegen moeten zijn.

Gevolg is ook dat religie door velen wordt geassocieerd met geweld en strijd en daarom wordt gezien als probleem van samenleven. Het merkwaardige is vaak dat kort daarop in hetzelfde betoog wordt opgeroepen om het joods-christelijk karakter van ons samenleving te beschermen, want daarin ligt de erkenning besloten van de bindende en vormende rol van religie in een samenleving.

Beide invalshoeken – het vermeend gewelddadig karakter van religie en het joods-christelijk karakter als inzet van bescherming – zetten het debat over de plaats en rol van religie in de samenleving op het verkeerde been. Dat mensen geneigd zijn om geweld te gebruiken als ze op andere wijze hun zin niet kunnen krijgen en dat samenleven gepaard gaat met strijd, is een onmiskenbaar gegeven. Hoe dat binnen een samenleving kan worden gebruikt of gekanaliseerd - hoe ambities en noodzakelijke veranderingen op ordelijke en vreedzame wijze kunnen worden gerealiseerd is voorwerp van de politiek.

In de loop van eeuwen zijn eindeloos veel motieven aangevoerd om strijd en geweld te rechtvaardigen: politieke doelen, goede bedoelingen, algemene belangen en niet in de laatste plaats ook religie. Het is echter weinig zindelijk gedacht om te stellen dat daarom die motieven gewelddadig zijn. Sinds de Franse Revolutie en de opkomst van vrijheidsleerstukken van liberaal en sociaal-democratisch karakter is de wereld er eerder meer dan minder gewelddadig op geworden. De afgelopen eeuw heeft zelfs een bijzonder gewelddadige uiteenzetting tussen beiden opgeleverd, maar menen we daarom dat het liberaal of socialistisch gedachtegoed gewelddadig is?

Indien religie door de eeuwen heen vooral met strijd en geweld zou zijn geassocieerd, zou de aanduiding religie nooit zijn beklijft. Religie, religare, verbinden: het drukt uit dat religie en godsdienst in de eerste plaats verbindende krachten zijn – ook in de samenleving – hoezeer de keerzijde van die binding ook verscheidenheid en tweespalt met zich mee kan brengen. Juist het verbindend en vormend karakter maakt religie tot een van de belangrijkste cultuur bepalende factoren. Al sinds de vroege oudheid; de oudste culturen kennen we vrijwel alleen vanwege hun grafcultuur die uitdrukking is van een religieus besef – van de hunebedbouwers tot de Egyptische en Etruskische dodensteden.

Die betekenis van religie maakt ook dat we kunnen spreken van het joods-christelijk karakter van onze samenleving, dan wel van de seculiere versie van die religie: het westers humanisme. De bescherming van dat karakter is echter net zo min een reden om religie weer op de agenda te zetten, als het vermeend gewelddadig karakter van religie. Er kan alle reden zijn om te bezien of en zo ja op welke wijze de waarden en grondslagen van onze samenleving beschermd moeten worden tegen misbruik en dwaalwegen; maar niet vanwege de religieuze wortels daarvan, doch omdat het onze samenleving is en wij ons daarin thuis voelen en dat zo willen houden.

Religie is nooit weggeweest; ook niet uit de politiek. Dat kan ook moeilijk, want religie haal je niet uit mensen en mensen haal je niet uit de politiek. In een land waarin al meer dan honderd jaren politieke partijen actief zijn, die zich in hun uitgangspunten laten inspireren door een godsdienstig uitgangspunt, klinkt dat ‘weggeweest’ ook vreemd. Het kent een wel erg grote betekenis toe aan acht jaren van paarse coalitie.

Daarmee is niet gezegd dat de betekenis van religie in politiek en samenleving in de achterliggende eeuw niet wezenlijk is veranderd. In de laatste decennia wordt het beeld sterk bepaald dor secularisatie in de zin van kerkverlating Het SCP berekende door extrapolatie dat de Protestantse kerken tot een kleine minderheid zullen worden. Misschien is de vraag wel legitiem of de huidige aandacht voor religie en samenleving, niet een symptoom is van de afnemende kracht van religie in plaats van het heropleven daarvan. Het komt meer voor dat op het moment dat iets onherroepelijk dreigt te verdwijnen, we ons zorgen gaan maken over wat we daarmee verliezen. In zijn boek “Landschap en herinnering” signaleert Simon Schama hetzelfde rond de aandacht voor de natuur. In de tijd dat Europa en de wereld nog met wouden, moerassen en onherbergzame gebieden waren bedekt, vormden de natuur, het natuurschoon en natuurbescherming geen punten van maatschappelijke aandacht. Toen echter de bossen steeds kleiner werden, de moerassen werden drooggelegd en wegen steeds verder doordrongen in de meest ontoegankelijke gebieden, groeide aandacht voor de betekenis van de natuur en voor de bescherming van wat er nog restte. Moet de huidige aandacht voor de betekenis van religie in de samenleving, ook zo geduid worden; als tegenhanger van de voortschrijdende verlichting en secularisatie?

Ik meen van niet. Secularisatie is een vooral West–Europees verschijnsel; elders in de wereld staat daar een voortgaande groei van kerken tegenover. Zoals de recente bundel van de WRR laat zien, hebben we veeleer te maken met een verandering van religieus besef en van religieuze beleving. Die verandering trekt de aandacht. Maar het gaat daarbij niet om één, maar om een breed spectrum aan transformaties, variërend van de heropleving van fundamentalistische bewegingen, via de ontkerkelijking tot de opkomst van oosterse godsdiensten, esoterische bewegingen en groeiende aandacht voor de betekenis van spiritualiteit.

Wat precies de oorzaak hiervan is, laat zich vermoedelijk – zoal ooit – pas na jaren vaststellen. Maar een drijfveer is dat mensen zich deel willen weten van een groter geheel; een besef van zin behoeven dat het eigen bestaan overstijgt, en weet hebben van waarden en waarheid die men voelt ook als men ze niet redelijk aantoonbaar zijn. Het post-moderne denken en daarmee samenhangend mens- en wereldbeeld lijken minder daaraan te beantwoorden. Individualisme, materialisme en verlichting zijn wezenlijk voor onze cultuur, maar een individualistisch wereldbeeld eindigt in eenzaamheid bij het graf. De ratio van Descartes met de twijfel als dynamiek: ‘der Geist der stets verneint’, kan waarden en waarheid wel falsifiëren, maar kan de leegte die achterblijft niet vullen. Vandaar dat mensen opnieuw zin, zekerheid en zaligheid zoeken in religie, of teruggaan naar kennis die ze daar al van hadden. Dat hoeft niet godsdienst te zijn; het kunnen abstracties zijn, zoals mensheid, natuur, wereldzin. Maar het geeft een gevoel van Zijn en behoren, van doel en identiteit, en van de begrenzing van rationaliteit door waarde, normen en respect, die in het moderne denken soms missen.

Religie en samenleving

Tegen deze achtergrond wordt steeds vaker de vraag gesteld naar de betekenis van religie in en voor de samenleving. Die vraag kan zo niet gesteld worden. Natuurlijk, terugblikkend in de geschiedenis, kan men de werking van geloof en religie herkennen in de ontwikkeling van onze instituties, maatschappelijke concepten en sociale verhoudingen. Weber en Durkheim hebben die betekenis in het algemeen geanalyseerd. Tawney en Kuyper in zijn Stone lezingen hebben de betekenis van het Calvinistisch gedachtegoed voor de vorming van onze democratische samenleving beschreven.

Zeker is ook dat die werking ook in de toekomst doorgaat. Maar welke levensbeschouwing en levensbeschouwelijke concepten daarbij een rol spelen en bepalend zullen zijn, laat zich niet op voorhand voorspellen. En zeker is, dat die betekenis zich niet laat sturen of laat gebruiken door de staat. Dat is wel geprobeerd, maar het levert doorgaans een weinig gelukkig resultaat op. Zo werken culturen niet. Het is als de kathedraal die in de 16e eeuw in de Mesquita van Cordoba werd gebouwd. Het oordeel van Karel V over het resultaat was: “U heeft iets unieks vernield, om iets ordinairs te bouwen.”

Ook als men de voorspelling kan doen dat religies een rol hebben, is daarmee niet gezegd welke religies dat zullen zijn. Dat zal primair afhangen van de onderscheiden religies, de inbreng die ze kunnen hebben en de wil om die te hebben. Als minister kan ik daar niet over oordelen. Als lid van een christelijke kerk meen ik dat het christelijk geloof daar een wezenlijk bijdrage aan kan hebben en naar beste vermogen moet hebben. Want ooit zijn de grondslagen en fundamentele concepten van onze samenleving mede gevormd vanuit het christelijk denken. Wanneer die bijstelling behoeven, kan dat maar beter ook vanuit hetzelfde gedachtegoed geschieden. En de vragen waar de samenleving op dit terrein voor staat zijn niet gering.

Vragen van samenleving

Want de kennelijk groeiende behoefte aan religie leidt niet tot convergentie van die religieuze opvattingen. Integendeel. Migratie, globale media en directe wereldwijde communicatie versterken divergentie en spreiding van fundamenteel verschillende levensbeschouwingen. Het is daardoor steeds minder mogelijk een samenleving te bouwen op levensbeschouwelijke en culturele eenheid, zo dat al ooit mogelijk was. Die eenheid met overheidsmacht willen afdwingen is als de verzoeking in de woestijn: alle koninkrijken voor een knieval. De benadering van de vrede van Augsburg: ‘cuius regio, eius religio’ is geprobeerd en biedt evenmin perspectief; het leidt tot religieuze apartheid. Beide benaderingen leiden vroeg of laat tot geweld en oorlog.

Het verhaal van de torenbouw van Babel verduidelijkt dat we zijn veroordeeld om in verscheidenheid met elkaar te leven en vreedzaam met onze verschillen om te gaan; ieder wint daarbij. Dat is ons in de laatste paar eeuwen in Europa en de VS redelijk gelukt. Dat is geen verdienste maar gevolg van het feit dat rooms-katholicisme, protestantisme en humanisme uiteindelijk gemeenschappelijke wortels hebben in het christendom, en dat bij alle verschillen er een hoge mate van overeenstemming bestaat over de maatschappelijke en ethische implicaties van die opvattingen. Die waren vanzelfsprekend.

We konden daardoor onze politieke samenleving bouwen op uitgangspunten die welbeschouwd pragmatische oplossingen zijn voor onze verlegenheid om te kiezen tussen verschillende opvattingen; besluitvorming bij meerderheid, gelijkheid, vrijheid en verdraagzaamheid, democratisch debat. Pas nu we geconfronteerd worden met fundamenteel andere opvattingen en levensbeschouwelijke uitgangspunten komt het pragmatisch karakter van die oplossingen naar voren, en komen zij ook onder druk te staan. Zie bijv. de onrust als er op gewezen wordt dat meerderheidsbesluitvorming ook inhoudt dat wezenlijk andere opvattingen dan de onze, in wet- en regelgeving kunnen worden gecodificeerd. Dat vrijheid ook inhoudt dat anderen met een beroep daarop, ruimte claimen voor gedrag en opvattingen die de vrijheid in het gedrang brengen. Dat verdraagzaamheid wederkerige verdraagzaamheid veronderstelt. Dat geweldloos democratisch debat pas mogelijk is als ieder het vooruitzicht heeft dat men zijn politieke opvattingen kan realiseren indien daarvoor een meerderheid bestaat.

Die oude pragmatische oplossing bieden derhalve een minder bevredigend antwoord op de problematiek van samenleven met fundamenteel verschillende of tegengestelde opvattingen; zij veronderstellen althans een achterliggende overeenstemming en wederzijds vertrouwen. Dat kan steeds meer in het gedrang te komen bij het multicultureel samenleven. Het is geprobeerd en gestrand in onbehagen over en weer, in onderlinge verwaarlozing en gebrek aan invoeling en aanpassing. Van de weeromstuit dreigen we nu in het tegendeel te verkeren, van wederzijds wantrouwen, elkaar verketteren, en bespotten wat ieder van waarde acht. Dat biedt geen perspectief en geen basis voor duurzaam samenleven.

Want samenleven is meer dan het respecteren van de gestelde wetten en van gemeenschappelijke regels waarbinnen ieder zijns weegs gaat. Dat leidt al gauw tot langs elkaar heen leven en elkaar met rust laten, waarbij we alles van elkaar moeten aanvaarden en gewoon vinden. Samenleven is meer; het vergt onderling vertrouwen, betrouwbaarheid en goede trouw in het maatschappelijk verkeer. Daar voor is duidelijkheid nodig omtrent hetgeen men van anderen kan en mag verwachten, en zekerheid dat geschonden vertrouwen hersteld zal worden. Het recht en de rechtsorde helpen daarbij, maar samenleven vergt meer onderling vertrouwen dan in recht en wet kunnen worden vastgelegd. Dat is maar het topje van de ijsberg. Ons dagelijks leven berust voor het grootste deel op samenwerking die niet bij wet of contract geregeld is, maar die op gewoonte, onderling vertrouwen en welwillendheid berust. En die gewoonten en waarden zullen aan moeten sluiten bij de uitgangspunten en beginselen van het wettelijk geregeld vertrouwen. Als dat niet zo is, kan de overheid op den duur niet meer functioneren. Want ‘overheid’ is niets anders dan het vermogen in een samenleving om de leden daarvan te bevelen, te belasten of te verplichten zonder dat ieder afzonderlijk daarmee instemt of het er zelfs maar mee eens is. Maar dat zal op gedeelde waarden moeten berusten; een gedeelde perceptie van menselijke waarde, van wat waarheid is en wat goed en kwaad. Alleen zo zijn de plichten die ons worden opgelegd niet wezensvreemd en vervreemdt de burger niet van de samenleving. Anders luidt het al gauw: uw wetgeving is de onze niet.

Waar die gedeelde waarden niet zonder meer vanzelfsprekend zijn, zullen we het debat aan moeten gaan over welke waarden dat kunnen zijn. Want verschillen respecteren en verantwoordelijkheid voor elkaar aanvaarden, impliceert niet dat alles gelijkwaardig en relatief is; dat over smaak en geloof niet valt te twisten, en dat er geen voorkeur mag zijn. Dat is relativisme, geboren uit onvermogen om te onderscheiden en te kiezen tussen overtuigingen. Debat veronderstelt uitgangspunten, criteria en waarden die de vergelijking en toetsing van standpunten mogelijk maken. Als het over het samenleven gaat zullen die gevonden moeten worden in de belangen en behoeften waar het samenleven aan beantwoordt. En er valt heel wel te onderscheiden tussen opvattingen die – blijkens hun uitwerking - meer of minder bijdragen aan de kwaliteit en de meerwaarde van het samenleven. Opvattingen die onderling vertrouwen, eigen verantwoordelijkheid, samenwerking en gelijkwaardigheid in de samenleving versterken, verdienen de voorkeur boven opvattingen die tweedracht, ongelijkheid, onderling wantrouwen, fragmentatie en geweld versterken.

Aan dat debat hebben kerken en theologen ook bij te dragen. Thans geschiedt dat nog vooral door de dialoog tussen godsdiensten te onderhouden. Kerken en theologen zouden echter met meer gezag dan anderen kunnen wijzen op verschillen tussen religies of stromingen daarbinnen, op de maatschappelijke gevolgen van bepaalde kenmerken en op mogelijke gevaren van bepaalde stromingen. Kortom dat niet iedere godsdienst of stroming daarbinnen vanuit de optiek van maatschappelijk functioneren gelijk is; aan de vruchten kan men de boom herkennen. Dat hoeft geen discussie te zijn over andere godsdiensten, want ieder heeft in het eigen verleden wel dergelijke stromingen gekend.

Verwarring en onzekerheid

Het gaat echter om meer dan gedeelde waarden. Samenleven vergt een gemeenschappelijk beeld van waar we met elkaar heen willen, en wat men van elkaar verwacht. Dat bepaalt de dynamiek van een samenleving. In de afgelopen twee eeuwen hebben vrijheid, gelijkheid en broederschap en het bijbehorend mensbeeld zo politieke inspiratie en culturele dynamiek gegeven. Evenzo hebben in de laatste halve eeuw de vertaling daarvan in de opbouw van de verzorgingsstaat, weerstand tegen totalitaire regimes en Europese integratie de dynamiek en ontwikkeling bepaald.

Maar vrijheid, gelijkheid en broederschap verliezen hun aantrekkelijkheid en oriëntatievermogen als vrijheid geen begrenzingen meer kent; als gelijkheid steeds meer spanning oplevert in een cultuur van verscheidenheid, en als solidariteit botst met individualisme, eigen verantwoordelijkheid en concurrentievermogen in globale markten. Zonder positieve invulling biedt vrijheid weinig oriëntatie, maar met een positieve invulling – gelijke kansen of materiële gelijkheid – loopt vrijheid vast in de onvrijheid die nodig is om die invulling te realiseren. Vandaar dat vrijheid vooral begrepen wordt als ‘vrijheid van’; als afwezigheid van beperkingen, verplichtingen en lasten. Maar waar maatschappelijke binding en verantwoordelijkheid wegvallen en er geen besef meer is van collectieve zin, inhoud en doel, dreigt: ‘meer, rijker, mooier’ de enige invulling van vrijheid te worden.

Gevolg is dat steeds meer mensen leven met een beeld dat alles moet kunnen zonder verplichtingen en betrokkenheid; dat de enige zin is gelegen in geluk en plezier en dat waar die ontbreken ook het leven geen zin meer heeft. Het leidt tot het doelloos najagen van ervaringen, daarin ligt immers de werkelijkheid. Tot vertwijfeling; wie niet gelukkig is, heeft immers gefaald. Het leidt tot een samenleven waarin ieder voor zich zelf opkomt en waarin verschillen tussen mensen toenemen en op den duur natuurlijk zijn; omdat wat zwak is, eigenlijk minderwaardig is omdat het niet voldoet aan het heroïsch mensbeeld.

Het schept verwarring, onzekerheid en angst. Die worden versterkt door de ongekende veranderingen in onze maatschappelijke omgeving. De dingen die nu ons leven bepalen, zoals vliegen, auto’s, elektrische apparaten, de computer, waren een halve eeuw nog onbekend of onbereikbaar voor de meeste mensen. Een eeuw geleden was het overgrote deel van Nederland nog werkzaam in de landbouw, nu nog net 3% en de rest concurreert op verre markten. In die eeuw is onze levensverwachting bijna verdubbeld, maar keerzijde is dat we nu worden belast met keuzen die het leven zelf betreffen: euthanasie, biotechnologie en eugenetica. We leven op vele plaatsen, in grote steden, in gebroken gezinnen, op diverse werkplekken, in contact met vele culturen en met wisselende levensbeschouwingen. Wat voor onze voorouders rust, vertrouwen en zekerheid bood, is nu vaak voortgaande verandering en ‘drijfzand’.

In die maatschappelijke en geestelijke veranderingen worden mensen steeds meer op zichzelf teruggeworpen. Ieder kan meer; is minder afhankelijk van anderen, maar houvast, samenhang en solidariteit nemen af. Ieder wordt teruggeworpen op sociale en economische onzekerheid. Dan dreigt wat vrijheid heet, te verworden tot afhankelijkheid van onzekerheid; en dat is de meest naargeestige die er is. Gevolg is een voortdurend gevoel van onrust, dreigende onzekerheid en vrees.

In reactie hebben we het bestaan op een aantal kunstmatige zekerheden gebouwd; inkomen, eigendom, veiligheidsvoorzieningen, wetten, verzekeringen, grondrechten en een overheid om risico’s te elimineren of te beheersen. Tastbare zekerheden die we steeds meer in de plaats van innerlijke zekerheden en vertrouwen zetten. Maar daarin worden we steeds weer beschaamd. Want tastbare zekerheden zijn niet duurzaam en betrouwbaar; ze schieten steeds weer tekort en scheppen dan nieuwe onzekerheden. Daar reageren we dan op met nieuwe en nog betere zekerheden. Daarmee nemen echter ook de risico’s en gevolgen van falen toe. Het is als een dijk die bij iedere dreigende overstroming hoger wordt gemaakt; maar als ze dan bezwijkt, zijn de gevolgen des te groter. Hoe meer zekerheden we hebben, des te onzekerder voelt het bestaan; waar we met nieuwe zekerheden en nog grotere risico’s op reageren voor scheppen. Zo gaat ons denken met ons doen aan de haal. En op den duur wordt alles en iedereen ondergeschikt gemaakt aan het streven naar veiligheid en zekerheid.

Als je het zo achter elkaar zet, oogt het wat somber. Dat wordt mij vaker verweten; dat ik het zo somber zie. Er gaat toch veel goed en er gebeurd toch veel? Dat klopt. Als de ontwikkeling onvermijdelijk was en er niets meer aan te doen viel, zou het nutteloos zijn om mogelijke ontwikkelingslijnen te analyseren. Dan is het als bij de tuinman en de dood, waar de dood schrok omdat hij vreesde dat het onvermijdelijke – de dood van de tuinman – onmogelijk leek vanwege de afstand van de plaats waar het moest gebeuren. Als ik de analyse dan ook wat somber aanzet, is het dan ook omdat de toekomst niet onvermijdelijk is, maar het resultaat is van beslissingen die we nu nemen, mede op basis van beelden van een mogelijke toekomst. Vragen naar de toekomst is dan ook: vragen naar wat er nu gebeurt en hoe we daar nu mee omgaan.

Daarmee is de toekomst niet maakbaar. De geschiedenis is de onbedoelde uitkomst van vele beslissingen die met andere oogmerken worden gemaakt en zelden de uitkomst van doelgerichte beslissingen. Als dat zo is, dan zijn de concepten, normen, waarden en beelden die daaraan ten grondslag liggen, mede bepalend voor de richting die de maatschappelijke ontwikkeling neemt. Dan wordt de loop der dingen mede bepaald door inzet, ethiek en idealisme; of geloof, hoop en liefde. Die loop wordt niet omgebogen door enkele wilskracht en één geweldige zet, maar door een groot aantal duwtjes.

Het bieden van innerlijke zekerheid, verklaring en zingeving en een houvast buiten de veranderende werkelijkheid, is traditioneel het terrein van de religie. Daarin zal ook in deze tijd de rol en betekenis van religie gezocht moeten worden. In het bieden van aansprekende en relevante antwoorden op de vragen en onzekerheden van deze tijd. Om op die wijze bij te dragen aan vele kleine duwtjes.

Dat betekent dat we deel zullen moeten nemen aan het publiek debat, vanuit een levensbeschouwelijke achtergrond. Dat moge bij tijd en wijle een kakofonie lijken. Maar het is beter dan geen debat of het overlaten van de keuzen aan het spel van anonieme maatschappelijke krachten. En dan heb ik het niet over het spreken van de kerk tot de politiek, maar om het spreken van ieder van ons in de dagelijkse praktijk. Want handelen en maatschappelijke keuzen berusten altijd mede op geloof; op een visie hoe de samenleving in elkaar zit en wat mensen beweegt en verbindt; op wat waarheid is en wat goed en kwaad. Maar dan zullen de kerkleden wel toegerust moeten worden voor dat debat.

Een christelijke levensbeschouwing heeft daarbij veel te bieden in het publiek debat. Een mensbeeld zoals dat van Genesis: “van Adam die als mens naar Gods beeld geschapen werd, maar van wie God zag dat het niet goed was dat hij alleen was” biedt een uitweg uit tegenstellingen, zoals vrijheid en dwang, individu en gemeenschap, publiek en privaat, waarin het denken nu vaak vastloopt. Het verenigt individu en gemeenschap; de mens is als persoon geschapen, maar met een sociale bestemming en hij heeft de ander te aanvaarden omdat deze naar hetzelfde beeld geschapen is. In dat uitgangspunt ligt een wezenlijk ander zicht op de maatschappelijke werkelijkheid besloten. Individu en gemeenschap, vrijheid en gezag, het zijn geen tegenstellingen maar onderscheiden aspecten van eenzelfde relatie. Individu en samenleving; geen van beide heeft betekenis zonder de ander. Dat biedt een wezenlijk ander uitgangspunt voor vragen van gerechtigheid. Maar dan gerechtigheid in de oorspronkelijke zin van: beantwoorden aan zijn bestemming. Het impliceert een overheid die niet in de eerste plaats is gericht op het rechten geven, maar op het mensen tot hun recht laten komen. Die samenleving is gerecht, waarin mensen kunnen beantwoorden aan hun bestemming als mens en als lid van de samenleving.

Tegelijk moeten we wel vaststellen dat de wijze waarop antwoorden thans vanuit een christelijke invalshoek worden aangeboden, kennelijk niet aanspreken, gezien de voortgaande ontkerkelijking. Te vaak straalt het nog de houding uit van: wij hebben de oplossing, die hebben we al jaren, neem dat nu maar van ons aan. Maar oplossingen zijn niet gelegen in een terugkeer naar het oude geloof en gewoonten. Vraag is: hoe verder?, niet: hoe terug? Het verloren paradijs ligt achter ons, maar de belofte voor ons. Dat geeft richting aan het bestaan.

Oude vormen en gebruiken, als ze verdwijnen zal ik ze ook mis­sen. Ze hebben ongetwijfeld een functie als steun en herken­nings­punt; om elkaar 'te bevesti­gen en schra­gen'. Maar het zijn de toefjes die de pudding versieren en aantrek­kelijk maken; 'The proof of the pudding is in the eating.' Dat is: of we vandaag de dag op een aan de tijd aangepaste wijze vorm en inhoud weten te geven aan de christelij­ke 'wortels' van recht, gemeen­schap, menselijke waarde, en aan de erken­ning, zekerheid en waardering die ieder mens be­hoeft om als mens te kunnen functione­ren. Daarbij heeft de protestantse traditie met nadruk op persoonlijke verantwoordelijkheid, innerlijke overtuiging betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor mensen en gemeenschap, bijzondere relevantie voor de vragen van deze tijd. Want het vinden van een antwoord op ontwikkelingen zoals die zich aftekenen, is niet een taak en verantwoordelijkheid van overheden, maar van ieder van ons. Ieder zal naar eigen inzicht, gaven en mogelijk­heden, daaraan inhoud en vorm moeten geven.

Dat levert vermoedelijk niet gelijk eenstemmigheid op. Protestanten zijn protestanten. Maar ondanks verschil van inzicht over de agen­da en de inhoud hebben we elkaar nodig als steun, als inspi­ratie en om ons bij de les te houden. Daarbij gaat het niet aan om elkaar steeds inhou­de­lijk de maat te nemen en het stempel christe­lijk /niet christe­lijk vrijelijk te hante­ren. Boven de ver­deeldheid die dit mogelijk kan ople­ve­ren, staat de eenheid van inspira­tie, grondslag en voor­beeld; noem het maar ouderwets: de eenheid van het 'lichaam van Chris­tus', dat we samen vormen.

Tot besluit

Die eenheid dienen is ook de taak van uw universiteit in het komend academisch jaar. Het is de basis voor uw inzet en voor ons aller inzet, in de wetenschap: ‘De vreze des Heren is het begin van alle wijsheid’, het besef: ‘Onze hulp is in de naam des Heren’, en met als criterium de versregel: 'dat wij niet bescha­men Jezus Christus onze heer, Amen God, Uw naam zij d'eer'.