Antwoorden op kamervragen over collectieve paspoorten
Vragen van de leden Koopmans en Knops (beiden CDA) aan de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretarissen van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over collectieve paspoorten. (Ingezonden 16 juli 2007)
1. Vraag
Kent u de Europese Overeenkomst betreffende het reizen van jeugdige personen op collectieve paspoorten tussen de landen die lid zijn van de Raad van Europa, van 16 december 1961? 1)
2. Vraag
Bent u bekend met het feit dat de regeling over collectieve lijsten in enerzijds het Handboek Wet- en regelgeving Reisdocumenten en anderzijds in de Vreemdelingencirculaire 2000 op verschillende manieren wordt uitgelegd en dat de uitvoering van de regeling niet strookt met de hierboven genoemde Europese Overeenkomst?
3. Vraag
Kent u de ervaringen van scholen en jeugdorganisaties dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd als ze een collectieve lijst voor een buitenlandse reis willen aanvragen, omdat er op lokaal niveau bij politie en afdeling burgerzaken van gemeenten grote onbekendheid is met de regeling?
4. Vraag
Sluit u uit dat Nederland zich door het niet doorvoeren van de Overeenkomst niet aan de verplichting van reciprociteit heeft gehouden? Is het zodoende voor groepen met deelnemers onder de 21 jaar sinds 1962 onnodig moeilijk om met een collectieve lijst naar één van de lidstaten van de Raad van Europa te reizen die net als Nederland de Overeenkomst hebben geratificeerd, omdat de jongeren binnen de groepen elk een afzonderlijke ID-kaart moeten aanschaffen.
5. Vraag
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk de desbetreffende circulaires over collectieve lijsten aan te passen in lijn met de door Nederland getekende Europese Overeenkomst en vervolgens de desbetreffende uitvoeringsorganisaties actief te informeren? Kunt u daarnaast actief alle jeugd- en sportorganisaties informeren over de genoemde Overeenkomst en de (verbeterde) regelingen inzake collectieve lijsten?
1) Tractatenblad, jaargang 1962, nr. 88
Antwoorden op vragen 1 tot en met 5.
De regeling inzake collectieve lijsten, waaraan in de vragen wordt gerefereerd, betreft de beschikking van de Minister van Justitie van 22 juni 1961, in werking getreden op 1 juli 1961, inhoudende een aanvulling van Bijlage 8 van het toen geldende Bewakingsvoorschrift 1946 (Stcrt. 1961, 129). Door middel van aanvulling van die bijlage werd een regeling getroffen voor het gebruik van collectieve lijsten, waarmee jeugdige personen die een schoolreis of een andere groepsreis willen maken, zich binnen het Beneluxgebied konden verplaatsen. De lijst diende te worden opgesteld door de directeur van de organiserende onderwijsinstelling dan wel de leider van de jeugdgroep en vervolgens te worden afgestempeld door de plaatselijke politie. De deelnemers aan de desbetreffende reis hoefden dan niet in het bezit te zijn van een persoonlijk identiteitsbewijs, ongeacht hun nationaliteit. De regeling vloeide voort uit de afschaffing van de personencontrole aan de binnengrenzen van de Beneluxlanden bij Overeenkomst van 11 april 1960. De collectieve lijsten worden tevens vermeld in de beschikking van 1 oktober 1963 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie met betrekking tot het identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Overeenkomst, ondertekend op 19 september 1960, ter uitvoering van de artikelen 55 en 56 van de Benelux Economisch Unie. In deze beschikking worden de documenten opgesomd waarmee de onderdanen van elk der verdragsluitende partijen het grondgebied van de andere verdragsluitende partij kunnen binnenkomen. Nu Nederland, zoals hierna zal worden uiteengezet, de regeling tot afgifte van een collectieve lijst heeft ingetrokken, heeft deze beschikking thans nog slechts betekenis voor binnenkomst op het Nederlands grondgebied zover één van de andere verdragsluitende partijen deze lijsten afgeven.
Naast de regeling inzake het gebruik van collectieve lijsten, heeft ook een regeling gegolden met betrekking tot de afgifte van collectieve paspoorten, te weten het destijds door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgevaardigde Voorschrift Collectieve Paspoorten 1958. Dit Voorschrift gaf uitwerking aan de Overeenkomst van Brussel van 28 februari 1952 inzake collectieve paspoorten, later vervangen door de Europese Overeenkomst betreffende het reizen van jeugdige personen op collectieve paspoorten tussen de landen die lid zijn van de Raad van Europa van 16 december 1961, waarnaar in de vragen wordt verwezen.
In de afgelopen jaren is er inderdaad onduidelijkheid ontstaan over de toepassing van beide regelingen. In dat verband is het van belang om op te merken dat van de regelingen beperkt gebruik werd gemaakt en zij inmiddels ook niet meer geldig zijn.
Wat betreft de collectieve lijsten is gebleken dat de regeling, vervat in Bijlage 8 van het Bewakingsvoorschrift 1946, is ingetrokken bij gelegenheid van de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 1965, te weten door het toenmalige artikel 53 van het Voorschrift Vreemdelingen (per 1 januari 1967). De intrekking van de regeling blijkt evenwel onvoldoende te zijn doorgedrongen tot de betrokken instanties. Als gevolg hiervan zijn, zij het in sterk afnemende aantallen, nog collectieve lijsten afgestempeld door de plaatselijke politie.
Het Voorschrift Collectieve Paspoorten 1958 is ingetrokken met de inwerkingtreding van de Paspoortwet op 1 januari 1992. De reden daarvoor was dat in de praktijk in het geheel geen gebruik meer werd gemaakt van de mogelijkheid om collectieve paspoorten aan te vragen. Daarom is besloten de verstrekking van collectieve paspoorten niet te continueren onder de werking van de Paspoortwet. In dit verband moet worden opgemerkt dat het niet afgeven van collectieve paspoorten niet strijdig is met de bepalingen van de Europese Overeenkomst van 1961. Deze Overeenkomst bevat namelijk geen juridische verplichting voor de aangesloten landen om zelf tot afgifte van collectieve paspoorten aan hun onderdanen over te gaan. Daarentegen dienen wel, op basis van reciprociteit, de door de andere aangesloten landen op grond van de Overeenkomst afgegeven collectieve paspoorten te worden erkend als geldig document voor grensoverschrijding.
Nederland is niet het enige land dat de afgifte van collectieve paspoorten heeft beëindigd. Zo geeft ook België al geruime tijd geen collectieve paspoorten meer af. In Luxemburg worden nog wel collectieve paspoorten verstrekt, zij het in zeer beperkte mate (drie of vier paspoorten per jaar).
Wat betreft de vraag of opnieuw een regeling zou moeten worden getroffen omtrent collectieve lijsten of collectieve paspoorten, al dan niet in het kader van de Europese Overeenkomst van 1961, kan het volgende worden opgemerkt.
Een groot aantal landen is ertoe overgegaan aan iedere persoon een afzonderlijk reisdocument te verstrekken. Ook binnen de Europese Unie is deze trend duidelijk merkbaar. Dit beleid is conform de aanbevelingen van de International Civil Aviation Organization (ICAO). De achtergrond hiervan is begrijpelijk. Door het verstrekken van een afzonderlijk reisdocument ontstaan meer mogelijkheden om de houder daarvan eenduidig te identificeren. Dat is niet alleen van belang voor de bestrijding van allerlei vormen van identiteitsfraude. Het draagt bijvoorbeeld ook bij aan het tegengaan van kinderontvoering, doordat de identiteit van het kind aan de hand van een eigen document op een meer betrouwbare wijze kan worden geverifieerd, zeker wanneer het document is voorzien van biometrische gegevens.
Het gebruik van collectieve lijsten of collectieve paspoorten leidt er bovendien toe, dat een deelnemer aan een school- of groepsreis die vanwege onvoorziene redenen (bijvoorbeeld door ziekte of een ongeval) in een ander land moet achterblijven, in dat geval niet de beschikking heeft over een geldig identiteitsdocument, met alle problemen van dien. Tenslotte dient te worden gewezen op het feit, dat de Europese Overeenkomst van 1961 geen gelding heeft in Duitsland, zodat eventueel door Nederland afgegeven collectieve paspoorten in dat land niet zullen worden erkend als geldig reisdocument.
Gezien het vorenstaande wordt het niet wenselijk geacht nieuwe regelingen in het leven te roepen met betrekking tot de afgifte van collectieve lijsten of collectieve paspoorten. De desbetreffende jeugd- en sportorganisaties zullen daarover worden ingelicht. Voorts is de overheidsinformatie aangepast en zal de Vreemdelingencirculaire 2000 (A2/6.2.4.1) worden aangepast, zodat aan de bestaande onduidelijkheid op dit gebied een einde wordt gemaakt.