Antwoorden op kamervragen van Langkamp en Kamp over de wachttijden bij jeugdzorg Zeeland
Kamerstuk, 6 september 2007
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DJB-K-U-2792206
6 september 2007
Antwoorden van minister Rouvoet op kamervragen van de kamerleden Langkamp en Kamp (SP) aan de minister voor Jeugd en Gezin over de wachttijden bij jeugdzorg Zeeland (ingezonden 9 augustus 2007, nr. 2060722860)
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht dat in Zeeland geen aanbod meer is voor kinderen die pleegzorg nodig hebben of in een hulpprogramma geplaatst moeten worden?
Antwoord 1
Op basis van de Wet op de jeugdzorg zijn provincies en grootstedelijke regio’s (in het vervolg: provincies) verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg in hun provincie. Dit is de reden dat ik de provincie Zeeland heb gevraagd mij te informeren over de lokale situatie. Uit deze informatie blijkt dat, indien de problematiek hierom vraagt, dus bij een crisis of wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, het kind te allen tijde in zorg kan worden genomen.
Vraag 2
Hoeveel kinderen wachten er op dit moment in Zeeland langer dan 9 maanden op behandeling in een hulpprogramma en/of op pleegzorg?
Antwoord 2
De provincie Zeeland heeft mij laten weten dat er op 1 juli 2007 in totaal 162 kinderen langer dan negen weken wachtten op zorg, waarvan 14 kinderen wachtten op pleegzorg.
Vraag 3
Welke maatregelen gaat u treffen om er voor te zorgen dat deze kinderen geholpen worden en op welke termijn?
Antwoord 3
Zoals ik in mijn brief van 20 juni 2007 heb aangegeven heb ik euro 30 mln extra beschikbaar gesteld om de groeiende vraag naar jeugdzorg op te kunnen vangen. Dit bedrag komt op de euro 40 mln die vanaf dit jaar al structureel extra beschikbaar is gekomen. Beide bedragen zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan de provincies. Ik verwacht dat de effecten hiervan komend half jaar zichtbaar zullen worden. Naast deze bedragen heeft de provincie Zeeland extra geld beschikbaar gesteld uit de eigen provinciale middelen, om zowel de toestroom naar jeugdzorg te verminderen, als de capaciteit van de jeugdzorg in Zeeland te vergroten.
Vraag 4
Hoeveel kinderen die in Zeeland wonen worden nu buiten Zeeland geholpen? Is de keuze om kinderen buiten de provincie te plaatsen onderdeel van de behandeling en/of zorg of wordt deze keuze noodgedwongen gemaakt?
Antwoord 4
De provincie Zeeland heeft zich voor deze vraag gewend tot het bureau jeugdzorg Zeeland. Dit bureau jeugdzorg geeft aan dat thans 59 kinderen die in Zeeland wonen, buiten de provinciegrenzen worden geholpen. Dit betreft zowel kinderen die doelbewust buiten de grenzen worden geplaatst, als onderdeel van de behandeling, en kinderen die zorg ontvangen in gespecialiseerde voorzieningen, die in de provincie Zeeland niet voorhanden is.
Vraag 5
Welke gevolgen heeft dit voor het contact met de ouders en is het mogelijk de ouders nog adequaat bij de behandeling en zorg te betrekken?
Antwoord 5
In het kader van de behandeling kan er in een aantal gevallen bewust voor worden gekozen om een jeugdige buiten de regio te behandelen, juist om het het contact met de ouders tijdelijk te beperken. Daarnaast kan het soms onvermijdelijk zijn dat hulpverlening op enige afstand plaatsvindt, indien er behoefte is aan gespecialiseerde hulp. Indien hierbij contact met de ouders wel gewenst is, zal dat extra aandacht behoeven, zodat de ouders goed betrokken worden bij de behandeling van hun kind. Echter een gebrek aan capaciteit zou geen reden mogen zijn voor een plaatsing buiten de regio, juist omdat in veel gevallen het contact met de ouders van invloed is op de behandeling van de jeugdige. De extra middelen die ik beschikbaar heb gesteld voor de jeugdzorg zouden dit moeten voorkomen.
Vraag 6
Bent u van mening dat het plaatsen van kinderen buiten de provincie waar ze wonen een wenselijke ontwikkeling is? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u er aan doen om deze ontwikkeling te stoppen?
Antwoord 6
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Is de situatie in Zeeland vergelijkbaar met andere provincies? Zo ja, om welke provincies gaat het en hoe lang zijn de wachtlijsten voor pleegzorg en/of hulpprogramma’s daar? Zo neen, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen?
Antwoord 7
Op 1 juli 2007 wachtten er in Nederland in totaal bijna 3.100 kinderen langer dan negen weken op jeugdzorg. De situatie per provincie op deze datum is zeer uiteenlopend, oftewel vergelijkbaar met de situatie op 1 april 2007, zoals ik in mijn brief van 20 juni 2007 heb aangegeven. Op landelijk niveau bleek op 1 juli 2007 14 procent van het totaal aantal wachtenden, te wachten op pleegzorg. In Zeeland bedroeg dit op 1 juli 2007 bijna 9 procent.
Vraag 8
Bent u bereid maatregelen te treffen die als eindresultaat hebben dat er meer pleegzorg en hulpprogramma’s beschikbaar komen? Zo ja, welke maatregelen zal u op welke termijn daartoe nemen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 8
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangeef, heb ik aan de provincies extra middelen beschikbaar gesteld om aan de groeiende vraag naar jeugdzorg te kunnen voldoen. De provincies staat het vrij om deze middelen daar in te zetten waar de behoefte bestaat, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de jeugdzorg in hun provincie. Daarnaast subsidieer ik de pleegzorgcampagne "Wij zoeken nog een hart met wat ruimte" van de MO-groep, die erop gericht is om meer pleegouders te werven.
Vraag 9
Wanneer zijn de extra middelen beschikbaar gesteld aan de zorgaanbieders?
Antwoord 9
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 10
Indien deze middelen nog niet beschikbaar zijn gesteld, wat is hiervan de reden?
Antwoord 10
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 11
Acht u het mogelijk dat wachtlijsten en/of –tijden ontstaan door het stagneren van geldstromen? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 11
Nee, zoals ik in mijn brief van 20 juni 2007 heb aangegeven zijn de wachtlijsten begin dit jaar vanwege verschillende, op elkaar ingrijpende factoren, opgelopen. Allereerst dus doordat het aanbod (meer dan) volledig bezet was naar aanleiding van de aanvalsplannen die in 2006 zijn uitgevoerd. Daarnaast was er sprake van een toegenomen vraag. Ik vind het belangrijk te onderschrijven dat een toegenomen beroep op jeugdzorg niet per definitie negatief hoeft te worden beoordeeld. Ik hecht er echter wel grote waarde aan dat kinderen die kampen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen, tijdig de noodzakelijke zorg ontvangen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en in mijn brief van 20 juni 2007 heb aangegeven, heb ik extra geld beschikbaar gesteld aan de provincies om aan de gestegen vraag naar jeugdzorg tegemoet te kunnen komen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 aangeef, zijn de bedragen van respectievelijk euro 40 mln en euro 30 mln inmiddels beschikbaar gesteld aan de provincies.