Rapporten IGZ en gezamenlijke inspecties meisje Gessica

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag
PG/OGZ 2.796.406
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief
Rapporten IGZ en gezamenlijke inspecties 2

Inleiding

Naar aanleiding van het overlijden van het meisje Gessica hebben de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de Inspectie jeugdzorg, de Inspectie van het Onderwijs, en de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) op verzoek van de stadsregio en de gemeente Rotterdam onderzoek verricht naar de vraag of de kwaliteit in de keten van zorgverlening aan het meisje Gessica voldoende was gewaarborgd. Bijgaand treft u het laatste deelrapport van de IGZ “Zorgverlening aan Gessica door jeugdgezondheidzorg, GGZ en huisartsen” aan. Tevens is alsnog ter kennisname bijgevoegd het gezamenlijke inspectierapport “Brede zorgcoördinatie noodzakelijk” dat in mei jongstleden openbaar is geworden. Na een korte weergave van de bevindingen van de IGZ, geef ik, mede namens de Minister voor Volkgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), mijn reactie hierop.

Hoofdlijnen uit rapporten gezamenlijke inspecties en IGZ

De belangrijkste conclusies van de gezamenlijke inspecties zijn:

  • Geen van de betrokken instellingen had het volledige overzicht over risicofactoren in het gezin, onder andere, omdat:
    • onvoldoende informatieoverdracht tussen de ketenpartners heeft plaatsgevonden;
    • de jeugdzorg geen totaalbeeld had van alle gezinsleden van Gessica;
  • Onduidelijkheid bestaat over wie de zorg moet coördineren, zowel in de wetgeving als in de praktijk.

De gezamenlijke inspecties doen aanbevelingen aan de gemeente, stadsregio, uitvoeringsinstanties en aan de minister voor Jeugd en Gezin om de ketensamenwerking te verbeteren:

  • Uit de wet- en regelgeving moet duidelijk blijken wie de eerst aangewezene is om de zorgcoördinatie op zich te nemen en welke invulling aan zorgcoördinatie moet worden gegeven. Het is in het belang van kinderen dat deze zorgcoördinatie breed wordt ingevuld.

  • De inspecties bevelen aan dat de van toepassing zijnde wetten (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet collectieve preventie volksgezondheid en Wet op de jeugdzorg) worden gecheckt op coördinatie en informatie-overdracht. Pas de wetgeving aan zodat er duidelijkheid komt.

  • De Wet op de Jeugdzorg dient te voorzien in bredere zorgcoördinatie. Geef in overleg met de MO-groep en andere betrokkenen zodanig invulling aan het begrip casemanagement dat een brede zorgcoördinatie mogelijk is.

Het IGZ-rapport concludeert met name dat de jeugdgezondheidszorg (JGZ), huisartsen en het RIAGG gegevens in het medisch dossier niet altijd goed hebben bijgehouden en dat relevante signalen niet zijn opgevolgd. De JGZ, het RIAGG en de huisartsen hadden geen duidelijk beeld van de gezinssituatie. De JGZ heeft de zorgcoördinatie, door de Inspectie gedefinieerd als het tijdig signaleren van risicokinderen, het bieden of verwijzen naar effectieve (preventieve) zorg en het actief volgen wat er met het kind gebeurt, onvoldoende opgepakt.

Beleidsreactie

Ik deel de algemene lijn van de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie die erop gericht zijn dat de keten van zorg en hulpverlening aan het kind en zijn ouders dient te worden versterkt. Ook het veld geeft aan dat ze de conclusies en aanbevelingen van de IGZ herkennen en dat zij op basis hiervan verbeteringen hebben aangebracht in de zorgverlening aan risicokinderen, onder meer waar het gaat om signalering van risicokinderen, actieve doorverwijzing, en het maken van afspraken over onderlinge communicatie en coördinatie. Hieronder zal ik ingaan op mijn beleid ten aanzien van vroegsignalering van risicokinderen en het waar nodig tijdig bieden van advies en hulp aan kinderen en hun ouders.

Zorgcoördinatie

Ik onderschrijf de aanbeveling van de inspecties dat er één duidelijke verantwoordelijke moet worden aangewezen voor de coördinatie van zorg aan gezinnen. Zodra er in een fase meerdere professionals bij één gezin betrokken zijn, moeten er duidelijke afspraken zijn over wie verantwoordelijk is voor de coördinatie van de zorg. Voor het welslagen van een hulpverleningstraject aan multiprobleemgezinnen is het van groot belang om aan te sluiten bij zowel de lokale situatie als bij de situatie van het individuele gezin. Op lokaal niveau moet per geval volstrekt helder zijn wie verantwoordelijk is voor de totstandkoming van sluitende samenwerkingsafspraken.
Zoals de Inspectie ook aangeeft, dient het uitgangspunt te zijn dat professionals die een risico of probleem signaleren (bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk of de huisarts) zelf verantwoordelijk blijven totdat duidelijk is dat de voor een eventueel vervolgtraject aangewezen professional of instantie de benodigde actie gaat ondernemen.
In het beleidsprogramma “Alle kansen voor alle kinderen” dat op 28 juni jongstleden aan de Tweede Kamer is toegezonden heb ik aangegeven dat de gemeente bestuurlijk verantwoordelijk is voor het tot stand komen van de coördinatie van zorg aan multiprobleemgezinnen tussen de betrokken instanties op lokaal niveau.
Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) heeft de gemeente de wettelijke taak zorg te dragen voor de zorgcoördinatie. In lijn met de aanbevelingen van de IGZ, ligt het voor de gemeenten met name voor jonge kinderen het meest voor de hand dat de jeugdgezondheidszorg het aangrijpingspunt vormt voor het coördineren van zorg. Het gaat hier om de fase voordat sprake is van geïndiceerde jeugdzorg. Dit sluit tevens aan bij de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin. Op langere termijn kan, zoals de Inspectie aangeeft, voor gemeenten de zorgcoördinatie binnen de Centra voor Jeugd en Gezin plaatsvinden.
Het is van cruciaal belang dat de gemeente in staat wordt gesteld om die sluitende samenwerking te regisseren. De verwijsindex risicojongeren, het Actieplan aanpak kindermishandeling dat ik op 5 juli jongstleden aan de Tweede Kamer heb aangeboden en de inzet van (een deel van) de extra middelen die in het regeerakkoord opgenomen zijn voor jeugd en gezin zullen instrumenten hiervoor bieden.

Signaleren van risico’s kindermishandeling

Om mishandeling van kinderen te kunnen tegengaan is het essentieel dat professionals signalen van mishandeling snel en goed kunnen interpreteren en dat zij vervolgens onmiddellijk en adequaat handelen. Alle beroepsgroepen die werken met kinderen én de beroepsgroepen die werken met volwassen, die behalve patiënt of cliënt ook ouder zijn van een kind, moeten goed in staat zijn tijdig signalen op te vangen en vervolgens weten hoe te handelen. Voor dit doel zijn meldcodes en richtlijnen kindermishandeling opgesteld, waarover alle professionals en instellingen dienen te beschikken en die deze ook moeten kunnen toepassen. Een instrument als de verwijsindex voor jongeren die in de maak is, kan de professionals hierbij in de uitvoering ondersteunen.

De jeugdgezondheidszorg (JGZ) heeft een cruciale rol ten aanzien van de vroegsignalering van risico’s bij kinderen, onder andere ook risico’s die kunnen duiden op kindermishandeling, en ten aanzien van de daaropvolgende coördinatie van de benodigde zorg en hulpverlening. Het gaat hier om het actief bieden van advies en hulp en het doorverwijzen aan kinderen en ouders die dat nodig hebben. Hoe JGZ-professionals hierbij kunnen worden ondersteund, zal de komende tijd samen met het veld verder worden uitgewerkt. In dit verband is bijvoorbeeld relevant de richtlijn vroegsignalering psychosociale problematiek die het Centrum Jeugdgezondheid samen met het veld momenteel ontwikkelt. Daarnaast wordt door de jeugdgezondheidszorg een richtlijn kindermishandeling opgesteld.

Uitgangspunt is dat huisartsen niet zelf de regie hoeven uit te voeren, maar er zich wel van moeten vergewissen dat de regie/coördinatie is belegd. Dit geldt overigens voor alle professionals. Samen met de Minister van VWS zal ik de beroepsgroepen Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en Landelijke Huisartsen Verenigingen (LHV) in het kader van de uitvoering van het Actieplan Aanpak Kindermishandeling verzoeken om de meldcode kindermishandeling onder de aandacht te brengen van de huisartsen en verzoeken om scholing te laten plaatsvinden om signalen van kindermishandeling en risicovolle situaties te kunnen herkennen en aanpakken.
De IGZ beveelt aan dat GGZ-instellingen zouden moeten letten op de veiligheid van een kind in zijn gezin en omgeving. GGZ Nederland heeft deze speerpunten ook zelf benoemd in onder andere haar beleidsvisie Jeugd GGZ.

Gegevensuitwisseling

Eén van de problemen is dat er vaak onvoldoende uitwisseling is van gegevens over kinderen of ouders in risicosituaties, vooral tussen verschillende sectoren. Daardoor kan er geen goede risico-inschatting worden gemaakt, met het gevaar dat niet de juiste hulp wordt geboden of dat ingrijpen achterwege blijft. Bij vermoedens van kindermishandeling is het tijdig delen van informatie en afstemmen van acties van groot belang.

Hulpverleners veronderstellen echter vaak ten onrechte dat zij gegevens over hun cliënten niet met andere hulpverleners mogen uitwisselen. Zoals het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft aangegeven, vormen privacy-wetgeving en het medisch beroepsgeheim geen belemmering om tijdig informatie uit te wisselen bij vermoedens van kindermishandeling. De Wet op de jeugdzorg biedt de professionals mogelijkheden voor uitwisseling van informatie bij signalen van kindermishandeling. Met toestemming van patiënt of van de ouders kan de arts aan andere hulpverleners relevante gegevens verstrekken. Beroepskrachten moeten zich meer bewust worden van de mogelijkheden die de wetgeving biedt en weten waar zij met vragen terecht kunnen. Zo heeft het ministerie van Justitie samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en mijn ministerie een Helpdesk Privacy Jeugd en Gezin ingesteld voor hulpverleners met vragen over de geldende wet- en regelgeving rondom privacy. In het Actieplan Aanpak Kindermishandeling heb ik aangegeven op dit punt te bezien wat ik verder kan bijdragen aan verduidelijking rondom privacy en informatie-uitwisseling.

Meer specifiek ondersteun ik het voornemen van de IGZ om samen met GGZ Nederland rond gegevensuitwisseling richtlijnen te ontwikkelen. De beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de ontwikkeling en implementatie van richtlijnen en protocollen.

Conclusie

Het overlijden van een kind is een vreselijke gebeurtenis, die ingrijpend is voor alle betrokkenen. De gezamenlijke inspecties hebben uitgebreid onderzoek verricht naar de kwaliteit van de keten van zorgverlening die vooraf is gegaan aan het overlijden van het meisje Gessica. Met deze brief heb ik u het laatste deelrapport van de IGZ en het gezamenlijke inspectierapport ter kennisname aangeboden. In mijn reactie heb ik aangegeven welke beleidsmaatregelen reeds zijn genomen, en welke stappen nog moeten worden gezet op weg naar een goed samenwerkende keten van zorg en hulpverlening in het belang van het kind.


De Programmaminister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet