Kabinetsreactie op WRR-rapport Dynamiek in islamitisch activisme
De aanwezigheid van grote groepen migranten van niet-westerse herkomst heeft een impuls gegeven aan het denken over de plaats van religie in de samenleving, over de spanning tussen pluriformiteit en maatschappelijke samenhang en over de onderlinge verhouding van diverse grondrechten. Tegen deze achtergrond heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een rapport uitgebracht dat de kenmerken en dynamiek van islamitisch activisme analyseert, en tot een afgewogen oordeel komt.
In een reactie op dit rapport spreekt het kabinet zijn waardering uit voor de bijdrage van de WRR aan het publieke debat. Deelnemers aan dat debat nemen vaak een vooringenomen standpunt in. Met zijn zorgvuldige en brede analyse biedt de WRR daaraan tegenwicht, geeft nuttige informatie en legt een stevig fundament voor beleidsontwikkeling. Wat de WRR concreet aan beleid voorstelt, is deels al praktijk. Maar voor een deel maakt het kabinet ook andere keuzen.
Het kabinet baseert zich op een aantal uitgangspunten. Allereerst de overtuiging dat religie - dus ook de islam - een positieve bijdrage kan leveren aan de samenhang in de samenleving. Tegelijkertijd waarschuwt het kabinet dat een sterke nadruk op religieuze identiteit ook als splijtzwam kan werken. Dat risico is des te groter als religieuze scheidslijnen samenvallen met andere scheidslijnen in de samenleving.
Direct hiermee verbonden is de neutraliteit ten aanzien van religie. De overheid benadert mensen als burgers, en niet als gelovigen. Maar tegelijkertijd werkt zij samen met levensbeschouwelijke organisaties, vooral als dat de uitvoering van overheidsbeleid bevordert. Geen samenwerking is mogelijk met organisaties die zich op religieuze gronden afkeren van de beginselen van de democratische rechtsstaat of die doelen nastreven die strijdig zijn met de universele rechten van de mens.
Mensenrechten, democratie en goed bestuur vormen het derde uitgangspunt van het kabinetsbeleid. Deze dienen wereldwijd bevorderd te worden, zonder een 'westerse' interpretatie op te leggen maar ook zonder iets af te doen aan de universele betekenis ervan. Daarvoor is kennis van zaken nodig, en het WRR-rapport draagt daaraan bij. Het laat zien dat zich in de islamitische wereld zowel kansen als bedreigingen voor dit beleid voordoen.
De WRR schetst op basis van zijn bevindingen een beleidsperspectief, waar het kabinet uitgebreid op ingaat. Ten aanzien van het buitenlands beleid wijst de WRR onder andere op het dilemma dat soms contacten moeten worden onderhouden met organisaties en regimes die niet voldoen aan de eisen op het gebied van mensenrechten en democratie. Het kabinet erkent dat het voor het buitenlands beleid nodig is het hele politieke spectrum van landen te bestrijken, maar trekt de grens bij organisaties die met geweld verandering nastreven. Die zijn geen gesprekspartner voor de overheid, tenzij deze gesprekken erop gericht zijn het geweld te beëindigen.
Ten aanzien van het binnenlands beleid onderschrijft het kabinet de constatering van de WRR dat er geen sprake kan zijn van naast elkaar bestaande rechtsstelsels in Nederland. Geen eigen rechtssysteem en rechtspraak voor (geloofs)gemeenschappen, zelfs gedeeltelijk acceptatie van de sharia is daarom geen optie. Maar er is ook geen enkele reden toe, omdat het Nederlandse rechtssysteem mensen alle ruimte biedt om zich te organiseren en hun leven naar eigen inzicht in te richten; zolang dat niet botst met de waarden van de democratische rechtsstaat of de beginselen van menselijke waardigheid zonder onderscheid.
In het verlengde hiervan benadrukt het kabinet dat het eenieder vrij staat om op welke grondslag dan ook een politieke partij op te richten. Als zo'n partij de democratische procedures zou willen gebruiken om de democratie te ondermijnen - iets waarvan in Nederland momenteel geen sprake is - zal het 'zelfreinigend vermogen' van de weerbare democratie zijn werk doen. En voor het geval dat onvoldoende werkt, staan de overheid (strafrechtelijke) middelen ter beschikking om de democratie actief te verdedigen. Zo heeft de overheid een taak in het stellen en handhaven van de grenzen in het publieke debat.
Het kabinet onderschrijft ten slotte het belang dat de WRR hecht aan goede voorlichting en vergroting van kennis. In de eerste plaats is het belangrijk dat mensen inzicht hebben in alle aspecten van hun eigen levensovertuiging en die van anderen. Mede daarom is het belangrijk om zowel in als buiten Nederland de kennis rond de islam en de verscheidenheid daarbinnen te vergroten. In de tweede plaats is het essentieel om kennis en begrip te vergroten van mensenrechten en democratie, in het bijzonder van het karakter van de Nederlandse rechtsorde. Op die manier kan ook duidelijk worden welke ruimte deze biedt. Voorbeelden zijn het platform voor de culturele dialoog Kosmopolis, het Nederlands Instituut in Rabat, de onlangs ingestelde Commissie uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat en het Europees Jaar voor de Interculturele Dialoog 2008 dat momenteel wordt voorbereid.