Column Hirsch Ballin: DNA
Bij de term deoxyribonucleic acid zullen de meesten van ons de schouders ophalen. Maar afgekort tot DNA weet praktisch iedereen dat het gaat om uniek celmateriaal van levende wezens, dat bijzonder geschikt is om bij sporenonderzoek te worden gebruikt en zo misdaden helpt oplossen. Maar er is een keerzijde. Uit DNA vallen ook ziektes af te lezen, erfelijke aandoeningen en andere gevoelige gegevens uit de persoonlijke levenssfeer die mensen graag beschermd zien.
Om aan verschillende belangen – opsporing enerzijds en privacy en lichamelijke integriteit anderzijds – tegemoet te komen is het DNA-onderzoek aan wettelijke voorwaarden gebonden. Zo mag iemand alleen gedwongen worden celmateriaal af te staan als hij verdacht wordt van of veroordeeld is voor een ernstig misdrijf. Bovendien moet dat onderzoek van belang zijn voor opsporing en vervolging.
Er is nu discussie over het verruimen van de wettelijke beperkingen om DNA-onderzoek vaker te kunnen toepassen, ook omdat met nieuwe technologie steeds meer informatie uit celmateriaal te putten valt. Aanpassing van de wet is in mijn ogen een optie, maar ik ben er geen voorstander de huidige grenzen los te laten. Dat is ook niet nodig. Meer DNA-onderzoek is ook bereikbaar door bijvoorbeeld ook slachtoffers in bepaalde gevallen het recht te geven daar om te vragen. Of door het begrip “belang van het opsporingsonderzoek” ruimer toe te passen. Of vaker het zogeheten grootschalig onderzoek te gebruiken. Ook wil ik DNA-verwantschapsonderzoek in strafzaken mogelijk maken. Dat betekent dat in zwaarwegende zaken niet alleen wordt gekeken of een DNA-profiel overeenkomt met een spoor van een misdrijf, maar ook of het afkomstig is van familie van de verdachte.
Met dit alles kunnen we via DNA-onderzoek de criminaliteit nog effectiever bestrijden zonder het precaire evenwicht te verstoren tussen veiligheid en rechtsbescherming.
Minister Ernst Hirsch Ballin