Wetenschappers bewijzen hun belang voor de sport
'Zou het toeval zijn dat Pim Mulier net als Foppe de Haan een geboren Fries is?' Dat vroeg staatssecretaris Bussemaker zich af tijdens het jubileumcongres van het 5-jarig Mulierinstituut. Het instituut is er in geslaagd om in korte tijd van individueel operende sportwetenschappers een effectief team te maken. En dat levert veel voordeel op voor de sport.
Dames en heren,
Allereerst wil ik alle medewerkers van en iedereen die betrokken is bij het Mulier Instituut feliciteren met dit eerste lustrum. Hoewel vijf jaar nog erg jong is, durf ik toch al te zeggen dat het instituut in die korte periode zijn waarde voor de sportwereld heeft bewezen.
De grote verdienste van het Mulier Instituut is, dat het zich de afgelopen jaren als een spin in het web van de sportonderzoekerswereld heeft weten te positioneren. Daarmee is een doorbraak gerealiseerd in de wetenschappelijke versnippering die er tot dan toe op dit terrein was. Dat is uitermate plezierig voor de mensen die gebruik willen maken van de onderzoeken of op zoek zijn naar relevante gegevens. Door deze publieke functie helpt het instituut veel mensen met vragen op het terrein van de sport op weg. Maar ook voor de onderzoekers zelf levert de spinfunctie van het Mulier Instituut veel meerwaarde op. Die weten nu veel beter van elkaar wie waar mee bezig is en kunnen elkaar aanvullen waar dat nodig is.
Dat klinkt allemaal simpel en vanzelfsprekend, maar dat is het in de wetenschappelijke wereld doorgaans niet.
Dankzij de inspanningen van het Mulier Instituut en de meerjarenplannen die zijn opgesteld – waarvan, zoals u weet, de tweede versie inmiddels het levenslicht heeft gezien - is daar in de sportonderzoekswereld een eind aangekomen. Behalve dat Mulier de onderzoeken coördineert en er daardoor voor zorgt dat de juiste onderzoeken door de juiste mensen worden uitgevoerd, brengt het instituut de onderzoekers ook geregeld bij elkaar om met elkaar van gedachten te wisselen over nieuwe inzichten en publicaties. De zogeheten Mulierdebatten zijn inmiddels een begrip geworden. En ze dragen onmiskenbaar bij aan een wetenschappelijke meerwaarde die niet te bereiken is als iedereen afzonderlijk zijn werk doet.
Je zou het Mulier Instituut kunnen vergelijken met een goede sportcoach. Mulier als de coach die van zijn team meer weet te maken dan een optelsom van de verschillende individuen. Zou het toeval zijn dat Pim Mulier net als Foppe de Haan een geboren Fries is?
Hoe dan ook, het gevolg van de teamspirit in de sportonderzoekswereld is terug te vinden in de verschillende publicaties die de afgelopen jaren zijn gepresenteerd. Onderzoeken waar de sport zelf en beleidsmakers erg veel aan hebben. Dat geldt ook voor de onderbouwing van mijn beleidsbrieven of evaluaties van programma’s. Daarvoor kan ik prima gebruik maken van de gegevens die door wetenschappers zijn verzameld.
Overigens is de rijksoverheid niet de enige die graag en veel gebruik maakt van de wetenschappelijke kennis die via Mulier ontsloten kan worden. Ook sportorganisaties, vooral de sportbonden en NOC*NSF, maken er gebruik van, evenals tientallen gemeenten en provincies. Het zijn vaak onderzoeken die voor beleidsmakers een praktisch nut hebben. Zo heeft de gemeente Helmond het Mulier Instituut gevraagd duidelijk te maken hoe het met de kwaliteit van de sportaccommodaties in de gemeente is gesteld. Met de resultaten van dit onderzoek in de hand wil Helmond de sportaccommodaties gereed maken voor de toekomst.
En, om nog een voorbeeld te noemen, heeft NOC*NSF een onderzoek naar het sportgedrag en de sportbehoefte van MBO-leerlingen laten verrichten.
Een ander Mulier-onderzoek dat me aanspreekt, is het verenigingspanel. Sinds 2000 worden de ontwikkelingen in de sportverenigingen tegen het licht gehouden. Bijna 300 verenigingen krijgen jaarlijks een uitgebreide vragenlijst voorgelegd. Uit de antwoorden zijn de trends in de sport af te lezen.
U hebt over die trends onlangs een rapport geschreven met als ondertitel 'stabiele sportverbanden in turbulente tijden'. De boodschap luidde dat, om turbulente tijden te kunnen weerstaan, verenigingen met hun tijd moeten meegroeien. Maar we weten allemaal dat dat zonder gepaste maatregelen en een steuntje in de rug heel moeilijk zal zijn. Zeker als er ook nog allerlei nieuwe taken op je afkomen. Want een van de grootste problemen waar verenigingen mee kampen is het gebrek aan vrijwillig kader, terwijl dat onontbeerlijk is voor een gezond verenigingsleven. Ik wil de sportverenigingen op dit vlak steunen en ze versterken zodat zij hun belangrijke functies kunnen blijven vervullen. Mijn voornemen om het mogelijk te maken mensen aan te stellen die in combinatie op scholen en op verenigingen kunnen werken, is daarop gericht.
Het is duidelijk dat de meeste onderzoeken die door Mulier worden uitgevoerd zijn gericht op de maatschappelijke betekenis van sport. U noemt uzelf per slot van rekening een ‘centrum voor sociaal-wetenschappelijk sportonderzoek’. Dat was de afgelopen jaren zo en dat blijft ook de komende jaren zo. Zeker nu sport nog vaker wordt ingezet om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken. Enkele weken geleden was ik bij de start van een project dat probleemjongeren moet helpen hun gedrag te veranderen, zodat ze weer kunnen deelnemen aan onze samenleving. Uit verschillende voorbeelden en onderzoeken blijkt dat sport daar inderdaad in kan slagen, terwijl meer gangbare methoden om jongeren op het goede pad te krijgen geregeld falen.
Ik noemde tijdens die bijeenkomst het voorbeeld van een jongen met gedragsproblemen. Via de jeugdhulpverlening kwam hij bij een psycholoog terecht. Terwijl zijn vriendjes buiten lekker aan het spelen waren, zat hij tussen vier muren met een professional die zijn gedrag probeerde te veranderen. U kunt zich voorstellen dat dat niet zijn meest plezierige uurtjes van de week waren. De gewenste gedragsverandering was dan ook niet zichtbaar.
Wat wél effect had, was dat zijn ouders in gesprek gingen met zijn voetbaltrainer van het F-team. De coach besteedde tijdens trainingen en wedstrijden extra aandacht aan hem en dat leidde snel tot succes.
Wat binnen de vier muren van de psycholoog niet lukte, lukte wel binnen de kalklijnen van het voetbalveld. Binnen deze lijnen ontwikkelde hij zich als een teamspeler. De ervaring opgedaan in het veld leidde ook tot positieve gedragveranderingen thuis en op school.
En dit voorbeeld brengt me bij het onderwerp waar u het vanmiddag - naar aanleiding van de Nederlandse vertaling Sport en spanning, de zoektocht naar sensatie en vrije tijd, van Elias en Dunning - over gaat hebben: de intrinsieke waarde van sport. Want dankzij de bijzondere waarde die sport van zichzelf heeft, en daarin zit inderdaad dat belangrijke element ‘spanning’, is het een geweldig middel om maatschappelijke problemen aan te pakken. Door de spanning en het plezier dat sporten met zich meebrengt, trekt het in Nederland wekelijks miljoenen beoefenaars en toeschouwers. We mogen dát nooit uit het oog verliezen en we moeten er voor zorgen dat sport die aantrekkingskracht behoudt. Dit wil ik mijn beleidsadagium noemen. De wetenschappers die na mij aan het woord komen, zullen u ongetwijfeld nog op andere belangrijke en interessante zaken in het werk van Elias en Dunning wijzen.
Dames en heren, het vijfjarig Mulier Instituut heeft zijn bestaan in korte tijd gerechtvaardigd. Niet alleen in Nederland, maar ook over onze grenzen, waar soms zelfs met enige jaloezie naar dit bijzondere instituut wordt gekeken. Daar mogen we best trots op zijn!
Ik wens u tot slot een prettige bijeenkomst vanmiddag en ik hoop dat ik over vijf jaar weer hier mag staan om te kunnen concluderen dat het sportonderzoek in Nederland op een nog hoger niveau is gekomen.