Opening Dag van de Architectuur

Dames en heren,

Schaarste maakt vindingrijk. In ons kleine Nederland hebben we altijd al gebrek aan ruimte gehad. Daar gaan we dan ook heel bedachtzaam en inventief mee om. Over elk lapje grond, over elk bouwwerk denken we na. Alles moet worden gepland en passen in het grotere geheel. Ruimtelijk ontwerpen is door de eeuwen heen als het ware in onze genen gekropen.

Ik ben er trots op dat de inrichting van Nederland, van beschermde natuurgebieden tot polderlandschap, van historische steden tot hedendaagse woningbouw, in het buitenland zoveel respect afdwingt. Ook de individuele klasse van bepaalde ontwerpen blijft niet onopgemerkt. Zo stond in het cultureel supplement van de New York Times van zaterdag 26 mei een lovende recensie over het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Dat betekent internationale waardering voor de schepping van vormgever Jaap Drupsteen en Neutelings Riedijk Architecten. Over hen schrijft men: “Architecten met gevoel voor humor, die een verrukkelijk bouwwerk hebben gemaakt, dat weelderig bekleed is met kleurrijke glaspanelen.” Het zij de Amerikaanse kwaliteitspers vergeven dat men Hilversum omschreef als een ‘boomrijk dorpje’ in de buurt van Amsterdam. De internationale bewondering was er niet minder om. Het spreekt trouwens boekdelen, dat deze lovende recensie een nieuwsitem in het NOS Journaal was. We zijn trots op ons gebouw én we zijn trots op de erkenning die we ervoor krijgen. Hopelijk krijgt het BNA-Gebouw van het Jaar 2007 straks ook zo veel lof.

Wij Nederlanders zien ons land er graag netjes aangeharkt bij liggen. Maar het is moeilijk genoeg om het zover te krijgen en te houden. Hoewel we in Nederland enthousiast ‘polderen’, gebruiken we ook het Rijnlands overlegmodel en het meer marktgerichte Angelsaksische model naast elkaar. Deze combinatie werkt een zekere ‘verrommeling’ in de hand.

Een “hot item”, zeker het afgelopen jaar. Het valt steeds meer mensen op dat bijvoorbeeld bedrijventerreinen een slordige indruk maken, als een onooglijke rafelrand langs de snelwegen. Ik vind het een goed teken dat je dit soort kritische geluiden hoort, en dan niet alleen van ‘the usual suspects’ uit de kringen van kritische architecten en planologen. Ook de burgers, de ‘gewone mensen’ lijken een achteruitgang te ervaren in de kwaliteit en herkenbaarheid van hun leefomgeving. Daar moet oog voor zijn, dat moet je ter harte nemen. Want uiteindelijk gaat het erom, dat we ons er sámen plezierig in voelen. Begin 2008 zal ik de Tweede Kamer dan ook een architectuurnota voorleggen.


Het ambitieniveau is hoog. De Nederlandse architectuur boekt internationale successen, die toppositie moeten we vasthouden en uitbouwen. De ontwikkeling van toptalent vraagt om blijvend hoogwaardig en internationaal georiënteerd onderwijs, internationale presentatie en een vruchtbaar opdrachtklimaat. Daar hoort een prijsvragen- en prijzencultuur bij. Prijsvragen om architecten uit te dagen het mooiste ontwerp te maken, prijzen om het mooiste ontwerp te bekronen. ‘It takes two to tango’: ook de opdrachtgever willen we prikkelen om de lat zo hoog mogelijk te leggen. Eigenlijk wil ik naar een klimaat waarin het vanzelfsprekend is om iets moois te bouwen: een cultuur waarin je een ‘loser’ bent als je iets lelijks laat neerzetten.

Bouwen om trots op te zijn, bouwen voor de samenleving, met de menselijke maat als leidend principe en geen schaamte om eens uit de band te springen. Ik onderschrijf dan ook de stelling van het College van Rijksadviseurs uit hun Visie Architectuurbeleid 2008+: “Niets moois komt voort uit schaamte, en niets nieuws komt voort uit behoudzucht.”


Dames en heren,

Schaarste maakt vindingrijk. In ons kleine Nederland hebben we altijd al gebrek aan ruimte gehad. Daar gaan we dan ook heel bedachtzaam en inventief mee om. Over elk lapje grond, over elk bouwwerk denken we na. Alles moet worden gepland en passen in het grotere geheel. Ruimtelijk ontwerpen is door de eeuwen heen als het ware in onze genen gekropen.

Ik ben er trots op dat de inrichting van Nederland, van beschermde natuurgebieden tot polderlandschap, van historische steden tot hedendaagse woningbouw, in het buitenland zoveel respect afdwingt. Ook de individuele klasse van bepaalde ontwerpen blijft niet onopgemerkt. Zo stond in het cultureel supplement van de New York Times van zaterdag 26 mei een lovende recensie over het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Dat betekent internationale waardering voor de schepping van vormgever Jaap Drupsteen en Neutelings Riedijk Architecten. Over hen schrijft men: “Architecten met gevoel voor humor, die een verrukkelijk bouwwerk hebben gemaakt, dat weelderig bekleed is met kleurrijke glaspanelen.” Het zij de Amerikaanse kwaliteitspers vergeven dat men Hilversum omschreef als een ‘boomrijk dorpje’ in de buurt van Amsterdam. De internationale bewondering was er niet minder om. Het spreekt trouwens boekdelen, dat deze lovende recensie een nieuwsitem in het NOS Journaal was. We zijn trots op ons gebouw én we zijn trots op de erkenning die we ervoor krijgen. Hopelijk krijgt het BNA-Gebouw van het Jaar 2007 straks ook zo veel lof.

Wij Nederlanders zien ons land er graag netjes aangeharkt bij liggen. Maar het is moeilijk genoeg om het zover te krijgen en te houden. Hoewel we in Nederland enthousiast ‘polderen’, gebruiken we ook het Rijnlands overlegmodel en het meer marktgerichte Angelsaksische model naast elkaar. Deze combinatie werkt een zekere ‘verrommeling’ in de hand.

Een “hot item”, zeker het afgelopen jaar. Het valt steeds meer mensen op dat bijvoorbeeld bedrijventerreinen een slordige indruk maken, als een onooglijke rafelrand langs de snelwegen. Ik vind het een goed teken dat je dit soort kritische geluiden hoort, en dan niet alleen van ‘the usual suspects’ uit de kringen van kritische architecten en planologen. Ook de burgers, de ‘gewone mensen’ lijken een achteruitgang te ervaren in de kwaliteit en herkenbaarheid van hun leefomgeving. Daar moet oog voor zijn, dat moet je ter harte nemen. Want uiteindelijk gaat het erom, dat we ons er sámen plezierig in voelen. Begin 2008 zal ik de Tweede Kamer dan ook een architectuurnota voorleggen.
Het ambitieniveau is hoog. De Nederlandse architectuur boekt internationale successen, die toppositie moeten we vasthouden en uitbouwen. De ontwikkeling van toptalent vraagt om blijvend hoogwaardig en internationaal georiënteerd onderwijs, internationale presentatie en een vruchtbaar opdrachtklimaat. Daar hoort een prijsvragen- en prijzencultuur bij. Prijsvragen om architecten uit te dagen het mooiste ontwerp te maken, prijzen om het mooiste ontwerp te bekronen. ‘It takes two to tango’: ook de opdrachtgever willen we prikkelen om de lat zo hoog mogelijk te leggen. Eigenlijk wil ik naar een klimaat waarin het vanzelfsprekend is om iets moois te bouwen: een cultuur waarin je een ‘loser’ bent als je iets lelijks laat neerzetten.

Bouwen om trots op te zijn, bouwen voor de samenleving, met de menselijke maat als leidend principe en geen schaamte om eens uit de band te springen. Ik onderschrijf dan ook de stelling van het College van Rijksadviseurs uit hun Visie Architectuurbeleid 2008+: “Niets moois komt voort uit schaamte, en niets nieuws komt voort uit behoudzucht.”