Gezondheidsraadadvies "Nacontrole in de oncologie"

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

CZ-TSZ-2766735

22 juni 2007

Op 27 maart 2007 heeft de voorzitter van de Gezondheidsraad mij het advies getiteld “Nacontrole in de oncologie. Doelen onderscheiden, inhoud onderbouwen” aangeboden. De Gezondheidsraad heeft het advies ook aangeboden aan de Staten-Generaal.

Het advies is één van de onderwerpen die worden genoemd in het advies ‘Kosten-effectiviteitsanalyse bestaande verstrekkingen’ van de Ziekenfondsraad uit 1993. Hierin worden 126 onderwerpen genoemd waarvoor nadere evaluatie nodig zou zijn wegens vermoedelijk:

  • onvoldoende werkzaamheid

  • te lage doelmatigheid

  • gebruik waarvoor, gezien de stand van wetenschap, eigenlijk geen reden is (‘nietpassend’ gebruik).

Op 23 november 1994 verzocht mijn ambtsvoorganger de Gezondheidsraad om, in overleg met de Ziekenfondsraad, verdere selectieve beoordeling van de lijst ter hand te nemen. Over een aantal van deze onderwerpen heeft de Gezondheidsraad adviezen uitgebracht, zoals “Palliatieve chemotherapie” (2003), “Maagklachten” (2000), “Effectiviteit van Fysische therapie” (1999), en “Doelmatigheid van langdurige psychotherapie” (1999).
Begin 2004 is de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over het onderwerp poliklinische nacontrole van patiënten met kanker dat eveneens op de “126-lijst” was opgenomen. De eerste vraag was of er een algemeen toetsingskader valt te formuleren waarmee de zin van nacontrole van patiënten met kanker zich beoordelen laat. In het advies maakt de Gezondheidsraad een brede analyse van alle aspecten die daarbij in het geding zijn. De Raad geeft daarbij ook een praktische handreiking door het toetsingskader compact in negen generieke voorwaarden samen te vatten. Met de eerste vier voorwaarden benadrukt de Raad dat een programma van nacontrole systematisch moet worden onderbouwd, waarbij nut en noodzaak nader worden geëxpliciteerd. Met de laatste vijf voorwaarden maakt de Raad duidelijk wat vanuit het perspectief van verantwoorde zorgverlening, de specifieke vereisten zijn van een nacontroleprogramma bij kanker.
Ik heb grote waardering voor het kader dat de Gezondheidsraad heeft voorgebracht. Hoewel niet alle kennisvragen voor alle kankertypen direct beantwoord kunnen worden, geeft het duidelijk richting aan de wijze waarop de zorgverlening vorm krijgt en neemt de vrijblijvendheid af.

Ook is de Gezondheidsraad ook gevraagd om het toetsingskader op zijn realiteitswaarde te onderzoeken met concrete voorbeelden. De twee gekozen voorbeelden waarmee het toetsingskader beproefd wordt, te weten borstkanker en dikkedarmkanker, maken duidelijk dat er grote verschillen bestaan in de aard, de duur en andere aspecten van de nacontrole bij deze kankers. Maar, en dat is belangrijker, het maakt duidelijk dat het door de Gezondheidsraad ontwikkelde toetsingskader goed richting geeft aan de protocollering van nacontrole bij kanker. De Gezondheidsraad geeft aan dat ze de eigen analyse nog niet als een finaal oordeel ziet hoe de nacontrole bij borstkanker en dikkedarmkanker moet plaatsvinden. De richtlijn- en andere commissies van experts zijn aan zet om voor alle relevante vormen van kanker te beschrijven hoe de nacontrole kan plaatsvinden. Omdat de Gezondheidsraad verwacht dat de inzichten snel zullen veranderen en verdiepen, is dat de enige plaats waar dynamisch ingespeeld kan worden op deze veranderingen.

Tot slot heeft de Gezondheidsraad zich gebogen over de effecten en de kosten van een traject van nacontrole. Met de constatering dat er grote behoefte bestaat aan betere onderbouwing van nacontroleprogramma’s geeft de Raad impliciet aan dat die vraag zich nu niet goed beantwoorden laat. De beroepsgroep is daarbij zelf aan zet om deze onderbouwing te leveren. Met het positioneren van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) als pakketautoriteit binnen het vernieuwde stelsel, is dit College primair aan zet om zich over de huidige en de toekomstige pakketvragen uit te spreken en deze, waar nodig, verder uit te werken.

De Gezondheidsraad beveelt aan om de beroepsgroepen aan te spreken op de ontwikkeling van onderbouwde programma’s voor nacontrole. Daarnaast geeft de Gezondheidsraad aan dat het van belang is dat patiëntenpreferenties meespelen in programma’s voor nacontrole. Voor de uitvoering van deze aanbevelingen voorziet de Raad een tijdshorizon van vijf jaar. Ik deel de mening van de Raad dat enerzijds nog een lange weg te gaan is bij het verzamelen van alle gegevens die nodig zijn om alle aspecten van een programma van nacontrole te verzamelen en te wegen. Anderzijds biedt het pragmatische toetsingskader van de Gezondheidsraad nu al zoveel handvatten, dat het verstrekken van informatie over een nazorgplan en het geven van instructies ook nu al geen vrijblijvende zaak zijn. Ik neem mij voor om deze aanbevelingen, onder andere binnen de context van het Nationaal Programma Kankerbestrijding, aan de orde te stellen.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink